, welke op zooveel
beeltenissen van dien tijd onzen blik boeien [69].
Schijnt er een leven zoo vervuld van aardschen hoogmoed en pralende
genotzucht, en zoo bekroond met welslagen als dat van Philips den Goede?
Toch schuilt ook daaronder de levensmoeheid van den tijd. Als hem de
dood van zijn eenjarig zoontje wordt bericht, zegt hij: "had het God
behaagd, dat ik ook zoo jong gestorven ware, ik zou mij wel gelukkig
achten" [70].
Is het niet opmerkelijk, dat in dezen tijd in het woord melancholie de
beteekenissen van droefgeestigheid, ernstig nadenken en fantazie ineen
vloeien? Zoozeer scheen elke ernstige bezigheid van den geest in het
sombere te moeten overzweven. Froissart zegt van Philips van Artevelde,
die nadenkt over een pas ontvangen tijding: "quant il eut merancoliet
une espasse, il s'avisa que il rescriproit aus commissaires dou roi de
France" enz. Deschamps zegt van iets, wat in leelijkheid de verbeelding
te boven gaat: geen schilder is zoo "merencolieux", dat hij het zou
kunnen schilderen [71].
In het pessimisme van deze verzadigden, ontgoochelden, vermoeiden is een
religieus element, doch slechts een gering. Door hun levensmoeheid
speelt zeker ook de verwachting van het naderend einde der wereld, die
door de bloeiend herleefde volksprediking der bedelorden overal met
versche dreiging en verhoogde kleur van verbeelding in het gemoed was
gestort. De duistere en verwarde tijden, de chronische oorlogsellende
waren wel geschikt, die gedachte te versterken. Er schijnt in de laatste
jaren der veertiende eeuw een volksgeloof te zijn geweest, dat sedert
het groote schisma niemand meer in het paradijs was opgenomen [72]. De
afkeer van den ijdelen schijn van het hofleven maakte van zelf rijp, om
de wereld vaarwel te zeggen. Toch is die stemming van depressie, zooals
bijna al die vorstendienaars en hovelingen haar uiten, nauwelijks van
godsdienstig gehalte. Op zijn hoogst hebben de godsdienstige
voorstellingen wat kleur afgegeven op een vlak van eenvoudige
levensmoeheid. Het is de zucht, om het leven en de wereld te smaden, die
van wezenlijk godsdienstig besef ver afstaat. De wereld, zegt Deschamps,
is als een kindsche grijsaard; eerst was hij onschuldig, toen wijs
langen tijd, rechtvaardig, deugdzaam en dapper:
"Or est laches, chetis et molz,
Vieulx, convoiteus et mal parlant:
Je ne voy que foles et folz ...
La fin s'approche, en verite ...
Tout va mal" ... [73]
Het is niet alleen levens
|