vers en modedichters der
hoven, die altijd weer de afgeleefdheid der wereld beklagen en
vertwijfelen aan vrede en gerechtigheid. Niemand heeft zoo eindeloos de
klacht herhaald, dat alle goede dingen de wereld verlaten hebben, als
Eustache Deschamps.
"Temps de doleur et de temptacion,
Aages de plour, d'envie et de tourment,
Temps de langour et de dampnacion,
Aages meneur pres du definement,
Temps plains d'orreur qui tout fait faussement,
Aages menteur, plain d'orgueil et d'envie,
Temps sanz honeur et sanz vray jugement,
Aage en tristour qui abrege la vie" [65].
In dien toon heeft hij zijn balladen bij tientallen gedicht, eentonige,
matte variaties op een dof thema. Er moet toch wel een sterke
zwaarmoedigheid onder de hoogere standen hebben geheerscht, dat de adel
zijn brooddichter dat geluid zoo dikwijls deed herhalen.
"Toute leesse deffaut,
Tous cueurs ont prins par assaut
Tristesse et merencolie" [66].
Jean Meschinot zingt drie kwart eeuw later dan Deschamps nog in volkomen
denzelfden toon.
"O miserable et tres dolente vie!...
La guerre avons, mortalite, famine;
Le froid, le chaud, le jour, la nuit nous mine;
Puces, cirons et tant d'autre vermine
Nous guerroyent. Bref, miserere domine
Noz meschans corps, dont le vivre est tres court."
Ook deze spreekt steeds weer de bittere overtuiging uit, dat alles
slecht gaat in de wereld: gerechtigheid is zoek, de grooten plunderen de
kleinen, en de kleinen elkander. Zijn hypochondrie brengt hem zelfs,
naar zijn zeggen, tot den rand van den zelfmoord. Hij beschrijft zich
zelf:
"Et je, le pouvre escrivain,
Au cueur triste, faible et vain,
Voyant de chascun le dueil,
Soucy me tient en sa main;
Toujours les larmes a l'oeil,
Rien fors mourir je ne vueil" [67].
Alle uitingen van de levensstemming der aanzienlijken bevestigen de
sentimenteele behoefte aan een zwarten dos der ziel. Bijna iedereen komt
getuigen, dat hij niets dan ellende heeft gezien, en dat nog erger te
wachten staat, dat hij den afgelegden levensweg niet zou willen
teruggaan. "Moi douloreux homme, ne en eclipse de tenebres es espesses
bruynes de lamentation", aldus dient Chastellain zich aan [68]. "Tant a
souffert La Marche" heeft de hofpoeet en kroniekschrijver van Karel den
Stoute zich tot devies gekozen; een bitteren smaak vindt hij aan 't
leven, en zijn portret vertoont ons die morose trekken
|