uw gebleven, zij had
hem nog lief. De vrucht van deze terugkomst, de "droevige vrucht,"
gelijk hij zegt, was Jean Jacques. Hij kwam den 28en Juni 1712 ter
wereld.
Zijn geboorte kostte zijn moeder het leven. Maar kan moederliefde ooit
vervangen worden, dan werd zij het in dit geval. "Geen koningszoon,"
heeft hij zelf getuigd, "kan met grooter liefde verzorgd worden dan mij
gedurende mijn eerste jaren ten deel viel, verafgood door mijn omgeving
en, wat veel zeldzamer is, altijd gekoesterd maar nooit verwend."
Het was een zuster van zijn vader, die hem deze koestering gaf. Haar
zorg redde zijn leven, want hij werd stervend geboren. Zijn levenlang
heeft hij haar aangehangen met liefde en erkentelijkheid om de zoete
geur van innigheid, die haar wezen in de herinnering zijner kindsheid
mengde. Zij was vroolijk, lieftallig, gelijkmatig en zacht. Vele oude
wijsjes kende ze, zong ze met dunne kleine stem. Die zonken in het
gemoed van het knaapje en lagen vele jaren lang op den bodem, slapend.
Eerst door heel den tijd, dat hij zich op de golven der levenszee liet
deinen; toen door den anderen, dat de wil in hem rees zelf een kracht te
zijn en hij met een geestdriftig hart worstelde tegen storm en tij. Maar
toen de tijd van moeheid en inkeer kwam, dook hij in zich zelven en vond
er de oude leizen die zijn jeugd gewiegd hadden en wekte ze en droeg ze
omhoog. En met de dunne stroom hunner melodie en het lichte getrip
hunner woordjes kwamen al de zachte blijheden van zijn kinderleventje in
dat veilige warme nestje mee, want zijn ziel hoorde tot de zeldzamen,
die met de herinnering der dingen hun geur bewaren en met het beeld de
atmosfeer der vroegere aandoening herleven doen. Hij bezat de gave, die
doorleefde vreugde en smart voorttrillen laat door 't wezen dat ze
voelde: het geheugen van 't gemoed.
Zijn vader bracht op Jean Jacques de lange teederheid over, waarmee hij
de lieve Suzanna had aangehangen. En toch zag hij in 't knaapje de
oorzaak van haar dood. Zoo was zijn vadergevoel gespleten en troebel.
Hij beheerschte zich weinig; als hij 't kind aan zijn hart sloot en met
hartstochtelijke liefkoozingen streelde, merkte dit in die overgroote
teerheid 't verlangen naar haar, die niet meer was. Als de vader zei:
"we zullen over moeder praten," antwoordde het knaapje, "dan gaan we
schreien, vader."
Zoo'n omgang was voor het zwakke en vroegrijpe kind een school van
overgevoeligheid, gelijk ook de verdere opvoedingswijze van vad
|