vond hij een nieuwen huisgenoot: een platte, zelfbehagelijke,
rumoerige jongeman, een "kappersjongen," zooals hij Wintzenried
verachtelijk noemde, (in waarheid stamde de indringer uit het adellijk
geslacht der Courtilles), van zessenklaar in allerlei dingen waar de
ziekelijke droomer geen verstand van had, vol ijver voor de boerderij en
voor alles--in een woord, onuitstaanbaar. Die ordinaire gezonde manskerel
had hem half verdrongen in 't hart der geliefde; hij de oudere, moest
deelen als Anet had moeten deelen, zich voortaan tevreden stellen met de
tweede plaats. Hij trachtte te doen wat van hem verlangd werd; noemde den
medeminnaar "broeder," verzoende zich met hem na 't eerste heftig krakeel;
de liefde maakte hem laf en gesmijdig. Maar hij kon de geliefde niet
deelen, dit weigerde hij: zijn mannelijkheid rees in hem op. Heel zijn
jeugd door had hij zich maar laten drijven op het leven en was zijn
opwellingen en aandoeningen gevolgd. Al voor dien schok was in hem een
verandering begonnen, was hij begonnen na te denken, hoe men behoort te
leven; te zoeken naar een zedelijk beginsel, te begrijpen, dat men niet
elke opwelling volgen moet. Nu werd die verandering beslister. In 't najaar
van '37 ging hij voor zijn gezondheid naar Montpellier, hij meende aan een
hartkwaal te lijden; op reis werd hij natuurlijk weer verliefd en maakte
aan de schoone onder een valsche naam het hof (hij gaf zich uit voor een
Engelschman). Het kwam heel gauw tot een liefdes-verhouding, zij noodigde
hem uit haar op zijn terugreis te bezoeken; hij beloofde dit te doen; in
zijn brieven aan Mme de Warens sprak hij natuurlijk over dit alles niet,
en verzon leugentjes, om den omweg op de terugreis te verklaren. Maar toen
't er toe zou komen kreeg hij een knaging: zou hij nu weer den avonturier
gaan spelen, na al wat hij zich voorgenomen had? Hij weerstond zijn lust
en ging rechtstreeks naar Chambery terug: voor 't eerst in zijn leven
voelde hij het geluk eener zedelijke voldoening.
Thuis was alles bij het oude; hij trok naar Les Charmettes; de volgende
twee jaar, van 1738 tot '40, bracht hij daar bijna geheel door, 's
winters alleen, 's zomers met Mme de Warens en Courtilles. Het leven op
de kleine boerderij was patriarchaal-eenvoudig; 's avonds versponnen de
boerenmeisjes het vlas tot de glanzende draden, waaruit linnen werd
geweven voor het lijf-goed van 't gezin. De wijn-oogst in 't najaar was
een tijd van gezelligheid en feesten, in den winter za
|