d, de drang een te worden met de natuur, het
vermogen in haar de stemmingen terug te vinden van 't eigen gemoed,
de eigen ziel te hooren weenen of juichen. In de alleenheid en
doods-verwachting, de smart en teleurstelling der laatste jaren zijner
jeugd: de behoefte aan troost over het slechte leven, door godsgeloof en
onsterfelijkheidsgeloof.
Dertig jaar oud, trekt hij naar Parijs, haast even vol illusies en
stoute, onbestemde droomen als hij voor veertien jaar naar Turijn was
getrokken, een weinigje wijzer en meer dan een weinigje droever, iets
vaster in zich zelven, maar nog altijd werkelijkheid niet onderscheidend
van droomen, nog ongepantserd, en teer van hart.
TWEEDE HOOFDSTUK
PARIJS.
I. DE MAATSCHAPPELIJKE EN GEESTELIJKE BEWEGING IN FRANKRIJK
OMSTREEKS HET MIDDEN DER XVIIIDE EEUW.
In Parijs bruischte de strijd tusschen de oude en de nieuwe machten: de
absolutistisch-feudale klassen (koningschap, adel, geestelijkheid) en
de bourgeoisie. De tijden waren nog niet rijp voor de eindworsteling
tusschen hen, den strijd om de macht in staat en maatschappij. Het
ondergaande was daartoe nog niet murw, het opkomende niet krachtig en
zelfbewust genoeg. De halve eeuw die ligt tusschen 1740-1789 is het
tijdperk van de voorbereiding der bourgeoisie tot de eindworsteling door
geestelijke organisatie en zelfbezinning. De klassenstrijd neemt in
hoofdzaak den vorm aan van een strijd tusschen twee wereldbeschouwingen.
De geleerden en wijsgeeren smeden te zamen de ideeen die als de
omwenteling aanbreekt tot zwaarden zullen worden.
Het politiek-sociale gebeuren in Frankrijk van af den dood van Lodewijk
de XIVde in 1715 tot de bijeenroeping der Generale Staten in 1789 heeft
tot inhoud een dubbele beweging: de desorganisatie en het verval van den
absolutistisch-feudalen staat; den ekonomisch-socialen vooruitgang, de
intellektueele organisatie en emancipatie der bourgeoisie.
Het absolute koningschap had sedert de middeneeuwen door 't vernietigen
van de feudale maatschappij-vormen en 't knotten van de politieke macht
van geestelijkheid en adel, de voornaamste belemmeringen opgeruimd die
aan de opkomende burgerij den weg omhoog versperden. Bij deze
zijdelingsche bevordering der nieuwe klasse mengde zich een
rechtstreeksche: hunne stijgende behoeften aan geld dreven de vorsten
tot het beschermen van handel en nijverheid, (o.a. door de schepping van
monopolies) en voerden tot de instelling der staatsschuld. Zoo hielp
|