waarmee hij leefde verteerde zijn
krachten. Ook kon hij niet tegen de stad; Chambery was veel minder
aantrekkelijk dan Annecy, een vervelende stad met leien daken en het
aspekt, toen al, van een vervallen residentie, want vroeger was zij de
hoofdstad van heel Sardinie geweest. Het huis van Mme de Warens lag in
een akelige achterstraat, zonder uitzicht, het was somber en triest.
Hoe dorstte hij naar groen, naar velden en bosschen: dat zou hem
goeddoen, daar zou hij genezen. Zij was hem in die wensch ter wille.
Eerst huurde zij een optrekje in een buitenbuurt met een tuintje, waar
hij kon liggen lezen en droomen. Toen een boerderijtje, een half uur
buiten de stad, den berg op, in een kleine delling aan een weggetje vol
meidoorns en nachtegalen; zij trokken er heen zoodra 't voorjaar kwam,
heele dagen, zij in haar draagstoel, naar de gewoonte van den tijd. Maar
dat heen en weer gaan bleek omslachtig, en toen huurde zij, vlak bij 't
eerste boerderijtje, in dezelfde delling, een frisch, ruim buitenhuis,
idyllisch gelegen Les Charmettes. Het bestaat nog, en veel is er nog
over uit de dagen dat zij het bewoonden, meubels in de kamers en prenten
aan den wand. Het spinet is er nog waarop hij zijn wijsjes probeerde en
het schaakbord waaraan hij te blokken zat, en de ligstoel waarop hij
rustte in zijn zwakke dagen. De oude glycine tegen het huis is een
dikke, knoestige stam geworden; in lentetijd voorzien zijn duizende
bloemtrossen alle bijen uit de buurt van honing en vullen de lucht met
geur. En de liefelijkheid der natuur in alle wisselingen der dagen en
der seizoenen van dat bergdalletje, die Rousseau daar inzoog en die een
werd met hem, is door hem in ons die nu leven overgegaan en leeft als
een deel van ons voort in 't universeele leven. Want hij was, met eenige
engelsche dichters, de eerste die uitspraak 't moderne natuurgevoel.
Daar in Les Charmettes denken de menschen, dat de liefdes-idylle
tusschen Rousseau en Mme de Warens zich heeft afgespeeld.
Hij dacht het zelf ook, toen hij, aan de grens van den ouderdom,
worstelend tegen kommer, halfgebroken door verdriet en vijandelijkheid,
de gouden dagen van zijn jeugd voor zich deed oprijzen. In Les
Charmettes was hij voor 't eerst, maanden achtereen, zonder zorg voor
zijn brood, zonder zwervers-onrust in zijn bloed, in de vrije natuur
geweest, daar had hij haar liefelijkheid volop in zich gezogen, zich
voelen worden een met haar. Het was hem als snoof hij weer in de
fris
|