edroomd, toen hij de stad binnenkwam en zijn oogen hief tot de
paleizen, hij had verwacht dat het buitensporige nu waar ging worden.
Die in het klooster gaven hem twintig francs, het bedrag eener voor hem
gehouden kollekte, en zetten hem op straat.
Hij zwerft door de stad, genietend haar residentie-pracht en de
weergevonden vrijheid; voor een stuiver per nacht vindt hij onderdak bij
de vrouw van een soldaat. Hij probeert wat te verdienen met graveeren,
zoo goed en kwaad als 't gaat. Zoo komt hij in aanraking met een mooie
hupsche italiaansche winkeliers-vrouw en wordt natuurlijk verliefd; de
schoone moedigt hem zoetjes aan, maar hij is te verlegen, en eer 't tot
een avontuurtje kan komen, snijdt de bramarbas van een echtgenoot alles
af.
Zijn grootste genot in die dagen is het bijwonen van de mis. Het streelt
zijn ijdelheid in de kerk samen te zijn met den vorst en zijn hofstoet,
maar dat niet alleen. De kerkelijke kapel van den koning van Sardinie
was wijd en zijd beroemd om haar voortreffelijkheid; de pracht der
italiaansche kerkmuziek, heerlijk uitgevoerd, overstelpt hem,
muziekhartstocht wordt wakker vele jaren eer de schrijvers-drang
ontwaakt.
Zijn geld raakt op; zijn kostvrouw bezorgt hem eindelijk een postje: hij
wordt lakei bij een oude zieke adellijke dame. Na drie maanden sterft
zij. Haar dood geeft aanleiding tot een voorval in zijn leven, dat
nietig op zich zelf, bewijst hoe klein de zedelijke kracht is in den
jongeling. Hij ontvreemdt een zijden lint en als de diefstal uitkomt,
geeft hij, in verwarring en valsche schaamte, de schuld aan een
keukenmeisje, een goed onschuldig kind, die hem nooit iets had gedaan en
die hij in 't minst niet slechtgezind is. Vele jaren lang vervolgt hem
het berouw over die slechte daad uit zwakheid; als hij haar biecht in de
"Confessions", schreeuwen zijn vijanden over de verdorvenheid van zijn
aanleg, bazuinen zijn vrienden zijn waarheidsliefde uit.
Hij krijgt opnieuw een dienstbetrekking bij aristokraten, en verlieft op
een der freuletjes die hij bedient. Door een toeval komt aan den dag dat
zijn opvoeding en ontwikkeling meer zijn, dan van een lakei te verwachten
valt. Zijn heeren blijken hem genegen; de zoon van den graaf, een
geestelijke, geeft hem latijnsche les, en gebruikt hem als sekretaris,
zoo leert hij zuiver italiaansch. Een ander geestelijke met wien hij
bekend wordt, een jonge man van wijde gedachten en grooten levensernst,
zeer zachtmoedig en verdraagzaam,
|