er Isaac.
Zoodra Jean Jacques lezen kon--hoe hij 't leerde wist hij zich niet te
herinneren--toog zijn vader met hem aan 't lezen van de romans die
Suzanne had nagelaten; verhalen vol valsch pathos en opgeschroefd
gevoel. De man en het kind zwelgden in die avontuurlijke wereld,
vergaten de huisbakken werkelijkheid. De nacht verging, de eerste zwaluw
kondigde cirkelend den dageraad aan eer de vader, uit den roes van
romantiek ontwakend, beschaamd fluisterde: "ik ben nog grooter kind dan
jij." Jean Jacques was toen zeven jaar oud.
Binnen de engbegrensde horizon van het ouderlijk huis voelde het kind zich
veilig, warm-gekoesterd en gelukkig. Ook later bleef een eng-omsloten
levensveld noodig tot zijn geluk; zoodra het zich opende en wijde
uitzichten won, verloor hij zijn rust en zichzelven. Hij had geen vriendjes
en geen verlangen er naar; zijn broer, een deugniet die jong naar
Duitschland trok en waarvan nooit meer iets gehoord werd, scheelde te veel
met hem om zijn speelmakker te wezen; zoo had hij dan geen anderen
dagelijkschen omgang dan met vader en tante en de goede trouwe meid.
Maar naast het engbegrensde simpele leven van den dag begon vroeg een
ander voor hem, wijd en onbegrensd: dat der verbeelding. Zij was in hem
het sterkste vermogen, zij voerde hem mee, zijn levenlang, waarheen 't
haar lustte en haar rijk was werkelijker voor hem dan de werkelijkheid
zijner zinnen, hij vergat er armoede, verdriet en lichaamspijn. Uit de
vroeg-gelezen verhalen was in hem een wereldbeeld gegroeid, dat geen
ervaringen ooit geheel verdrongen, een vreemde wereld vol romantisch
gebeuren, vol heldhaftige ridders en smachtende jonkvrouwen. De
gevoelens in die wereld waren ongezond, broeierig en zwoel;--natuurlijk,
want zij was niets als de bleeke, tallooze malen verslapte kopie der
middeneeuwsche romantiek. En hun zwoelheid zonk in hem en doortrok zijn
wezen en werd een deel daarvan, voor goed.
Maar gelukkig, aan de voorraad romans kwam een einde. Vader en zoon
vonden in de boeken van Suzanna's voogd, den predikant, afkomstig, nieuw
voedsel om hun leeshonger te stillen. En dit was beter kost: Bossuet,
Ovidius, Plutarchus. Voor het kind ging de wereld der klassieke oudheid
open, de verheerlijking van burgerdeugd en soldatenmoed, van
rechtvaardigheid en zelfverloochening, van zedelijk enthousiasme. Er was
een vrijheid om voor te leven en te sterven, er waren genooten om te
redden door standvastig verdragen smart en dood; de heerlij
|