toen hij den ouden
ijzervreter een poos na hun twist in de stad tegen kwam, trok hij zijn
zwaard, viel hem aan en verwondde hem. Het vonnis luidde: een boete,
drie maanden gevangenis, en op de knieen vergiffenis vragen. Maar Isaac
achtte het vonnis onbillijk en liever dan te buigen, vestigde hij zich
voor goed te Nyon, een plaatsje dicht bij Geneve maar buiten het
stadsgebied, waarheen hij na zijn daad de wijk had genomen. Zijn
kinderen liet hij achter, een broeder zijner vrouw zou verder zorg voor
hen dragen. Met het zoontje van zijn oom, een goeie jongen, kwam Jean
Jacques in de kost bij een domine in Bossey, een dorpje op Geneefsch
gebied aan den voet van de Saleve. De Grieken en Romeinen raakten op den
achtergrond van zijn bewustzijn: hij leerde spelen en kattekwaad
uitvoeren en werd, voor 't eerst eigenlijk, kind. En een nieuwe vreugde
ging open: hij die tot nu toe geleefd had binnen stadsmuren kwam buiten,
in de natuur. Zij zou, in zijn verder leven, hem over alles troosten; in
zorg, in verdriet, in verbittering, in geestelijke omnachting zijn hart
tot rust brengen; zij zou voor hem de diepste zoetheid des levens zijn.
Twee jaar bleef hij in het predikanten-gezin; leerde er wat latijn en
kerkgeschiedenis en den katechismus. De moreele atmosfeer was dezelfde
als thuis, de predikant en zijn zuster behandelden hem met liefde: het
zachte, affektueuze en levendige kind won alle harten. Met zijn neefje
Bernard sloot hij een echte jongensvriendschap: zij waren onafscheidelijk,
kibbelden soms, maar konden geen kwartier buiten elkaar.
Aan 't eind van die twee jaar kreeg zijn kindergemoed de groote schok
waarvan het zich nooit geheel herstelde. De menschen waaraan zijn hartje
hing straften hem, ondanks zijn hartstochtelijke betuigingen van
onschuld, hard en onmeedoogenloos voor een vergrijp dat hij niet
misdreven had. Er brak iets in hem: hij doorvoelde de monsterlijkheid
van onrecht. De groote kloof viel in zijn leven tusschen 't
kinderparadijs van ongerept vertrouwen en het bewustzijn van de wereld
als vijandelijke overmacht. Haast alle kinderen beleven dit, alle voelen
in die oogenblikken de wanhoop der machteloosheid, maar de meesten
herstellen zich spoedig, want het normale kindergemoed is elastisch als
een ongebruikte veer.
Maar zijn gemoed miste die soort veerkracht, en dit kon niet anders zijn
door de gave, met de herinnering de aandoening weer wakker te roepen.
Wie haar bezitten dragen zwaar aan het leven, en
|