onster ontvlamde de geestdrift. Dagbladschrijvers,
die zich slechts op wetenschappelijk terrein bewogen, verschreven
in den merkwaardigen strijd stroomen van inkt tegen sommigen hunner
confraters, die er zich op toelegden om geestig of vernuftig te zijn;
enkelen zelfs hadden er hun bloed veil voor, want bij het bespreken
van het zeegedrocht wierpen zij elkander de grofste beleedigingen
naar het hoofd. Gedurende zes maanden duurde die strijd onafgebroken
voort. De kleine bladen beantwoordden met onuitputtelijke geestigheid
de degelijke stukken van het aardrijkskundig instituut van Brazilie,
van de koninklijke academie van wetenschappen te Berlijn, van het
Britsch genootschap, van het Smithsoniaansch instituut te Washington,
zelfs het onderzoek van het tijdschrift "The Indian Archipelago," van
den "Cosmos" van den abt Moigno, van de "Mittheilungen" van Peterman en
de wetenschappelijke beoordeelingen van de groote dagbladen. Geestige
schrijvers parodieerden een gezegde van Linnaeus, dat door hunne
tegenstanders was aangehaald, en hielden vol dat "de natuur geen
gekken voortbracht," waarom zij hunnen tijdgenooten bezwoeren de natuur
niet tot leugenaarster te maken door aan het bestaan van een Kraken,
een zeeslang, een "Maby Dick" en andere buitensporigheden van dwaze
zeelieden te gelooven. Eindelijk richtte een gevierd schrijver in een
zeer gevreesd satiriek blaadje zijne pen tegen het monster en bracht
het onder een algemeen gelach den laatsten slag toe; het vernuft had
de wetenschap overwonnen.
Gedurende de eerste maanden van 1867 scheen het vraagstuk dus in
den doofpot gestoken te zijn, zonder immer weder te voorschijn te
zullen komen, toen nieuwe gebeurtenissen de zaak evenwel anders
beslisten. Er was toen geen sprake meer van het oplossen van
een wetenschappelijk raadsel, maar wel van een ernstig gevaar,
dat vermeden moest worden. De zaak nam een geheel andere wending;
het monster werd wederom een eilandje, of rots, of klip, maar een
beweegbare, onbeschrijfelijke klip.
In den nacht van den 5den Maart 1867 bevond zich de Moravian van
de Montreal Oceaan Compagnie op 27 deg. 30' N.B. en 72 deg. 15' W.L., toen
het schip aan stuurboordzijde op een rotspunt stootte, welke geene
zeekaart aanwees. Met behulp van een goeden wind en eene stoommachine
van 400 paardekracht, stoomde het schip met eene snelheid van dertien
knoopen. Zonder de voortreffelijkheid van den romp zou de Moravian
lek gestooten en met de 237 passagiers,
|