baardscheerder van beroep, kan evenmin een man van vermogen
geweest zijn. De rotterdamsche familie van vaderskant, ouders van tien
kinderen, deden om het openhouden van al die monden (voor de kleine
woning bevond zich eene loofhut) niet onmogelijk een bier- of
wijnhuis.[4] Een voogd, te Gouda, was schoolmeester, was plakmajoor, en
wist de twee jonge weezen, nadat te vergeefs beproefd was den jongste
smaak te doen vinden in een Fraterhuis te 's Hertogenbosch, geen beteren
raad te geven dan in een eigenlijk gezegd klooster den kost voor het
eten te gaan zoeken.
Gewone geesten zwichten voor zulke omstandigheden, en onderwerpen zich.
Buitengewone, maar van den tweeden rang, gaan de voorregten van rijkdom
en geboorte benijden, en beschouwen carriere-maken weldra als het
hoogste. Het bewonderenswaardige in Erasmus is dat, toen in vervolg van
tijd zijn bestaan eenmaal verzekerd was, de aanbiedingen van koningen,
keizers, en pausen, stelselmatig door hem afgeslagen zijn. Door de
ondervinding geleerd haatte hij eene armoede die tot bedelen doemt, eene
afkomst welke aan het platburgerlijke vermaagschapt. Maar zijn edel hart
en zijn groot verstand behoedden hem voor de dwaling, in de eene of
andere rigting aan het uitwendige meer te hechten dan het waard is. Zij
heeft hem diensten bewezen, de nederlandsche schooijerswereld uit welke
hij voortkwam. Het gemeene klooster-zelf is hem eene weldadige
leerschool geweest.
Te Gouda letterwijs gemaakt, is het kind naar Utrecht gezonden om het
kerkgezang te leeren, en te zien of hij als koorknaap zijn brood
verdienen kon. Mogelijk oefende hij reeds toen zich in het teekenen of
schilderen; wat hij, evenals de muziek, naderhand voor goed liet
varen.[5] De letteren, niet de kunsten, waren zijne sterkste natuurlijke
neiging; lezen zijn hartstogt.
Eene midden-nederlandsche litteratuur bestond er voor hem niet, evenmin
als eene middeneeuwsch-europesche in verschillende landstalen. Er zijn
geen blijken dat hij Villehardouin, Joinville, Dante, gekend of bemind
heeft. Naar vaderlandsche auteurs der oudheid, Maerlant, Stoke
(_litterae inamoenae_), zag hij niet om, maar kende op zijn twaalfde
jaar den geheelen Horatius en den geheelen Terentius van buiten.
Van zijne vorderingen te Deventer, naderhand in Den Bosch, weten wij
alleen dat hijzelf op later leeftijd er een geringen dunk van koesterde.
Ondanks merkbare teekenen van beterschap waren de onderwijsmethoden in
Nederland toen nog niet veel
|