Vlaanderen had zijne bestemming; en Belgie is
eindelijk ontstaan, vrij en onafhankelijk.
Daarom zij ons aller kreet:
Heil Groeninge!
Heil Belgie!
V.
De omstreken van Kortrijk.
Kortrijk ligt op de scheiding van de zandachtige en de kleiachtige
streek van Belgie. Van daar een merkbaar verschil in de omgeving der
stad. In het Noord-Oosten zijn de velden licht en vlak; in het
Zuid-Westen zijn ze integendeel zwaar en golvend, schilderachtig.
De vlasnijverheid is buiten kijf de grootste bron van rijkdom voor
Kortrijk en zijne omstreken.
Welke beweging, welk leven langs de zacht vloeiende Lei gedurende de
heete zomermaanden! Op het grondgebied der stad alleen gebruikt men 375
hekken of houten bakken om het vlas te roten. De bevolking van ruim
vijftig gemeenten, tusschen Neder-Waasten en Deinze gelegen, houdt zich
schier uitsluitend met de verschillende bewerkingen van het vlas bezig.
En al die gemeenten groeien aan, bloeien. In 1820 had Bissegem 568,
Marke 1289, Lauwe 1727, Kuurne 2192 en Moorsele 3896 inwoners. Zeventig
jaren nadien telden dezelfde gemeenten 1117, 2006, 3159, 3818 en 4813
zielen. Niet te onrecht noemen de Engelschen onze Lei de "golden river."
De oudste oorkonde, waarin men van het Kortrijksch linnen gewag maakt,
is van 1290. Twee poorters beweerden recht te hebben op den tol, geheven
op de "nappes, tueles en keuverkins," welke men in de stad verkocht.
Nochtans schijnt deze nijverheid hier niet gebloeid te hebben zoolang de
lakenweverij eene zekere hoogte behield. Het was bepaaldelijk in 1573,
dat men middelen beraamde om den lijnwaadhandel op te beuren. Dit zelfde
jaar kwamen er reeds kooplieden van Gent, Oudenaarde, Tielt, Roeselare,
Meenen, Izegem "ende andere omliggende plaetsen." De schepenen betaalden
deswege eene som van 167 pond parisis, "ter cause van cost van
maeltyden."
Het Kortrijksch tafellinnen verwierf spoedig eene groote vermaardheid.
Men weefde, verhaalt SANDERUS, in het doek de afbeelding van bloemen en
dieren, van jachten en gevechten, van landschappen met weiden, bosschen,
hoven, heuvelen en kasteelen, alles zoo nauwkeurig, als het een schilder
zou hebben gedaan; met zooveel verscheidenheid, als de weelderige natuur
er aanbiedt, en zoo fijn, dat het oog zich vermoeide, als het al die
beelden in een meer van glinsterende witheid bezichtigde.
De overheden der gemeente verzuimden geene gelegenheden om de groote
nijverheid vooruit te helpen. Op het einde van
|