ouden Neveldriesch. Rechts
wuift het hoog geboomte van het Sint-Jorispark. Dit gedeelte van den
Neveldriesch noemde men, na 1302, den Bloedmeersch. Nog vloeit de
Bloedbeek door het park naar den ouden stadswal.
Op het einde der Sint-Janslaan blijven wij staan. Over de huizen zoeken
wij de spits en het kruis van den toren der hoofdkerk. Voor ons hebben
wij dus de westelijke grens van het slagveld.
Nu kijken wij over de Veemarkt naar het torentje van Sint-Antoniuskerk.
Zoo bepalen wij nagenoeg de zuidelijke grens of den loop der
Sint-Jansbeek, gedempt in 1444. De Sint-Jansbeek, komende uit de
Groeningebeek, diende om den wal der stad te spijzen. Op hare oevers
hadden de drie stormloopen plaats, waarvan de kroniekschrijvers gewag
maken.
De Veemarkt is ongeveer twee hectaren groot. Wij slaan de Veldstraat in
en merken weldra, rechts, eene hofstede en eenen lusttuin. Daar vloeit
de Groeningebeek; daar is de oostelijke grens van het slagveld.
De tegenwoordige Groeningelaan, ter linkerhand, ligt derhalve in den
zuid-oostelijken hoek.
Tusschen de Lei, de Groeningebeek en den Gentschen weg rees de abdij van
Groeninge, gebouwd voor 1268.
Een groote weg doorsneed de aangeduide vlakte: de Harelbeeksche straat,
nu de Voorstraat en de Gentsche baan uitmakende. Hij had eene
vertakking: de Lange-Merestraat, thans de Molenstraat geheeten. De
Oudenaardsche baan, verlegd in 1571, was de voortzetting der Merestraat.
Hedendaags is het grootste gedeelte van Groeninge bebouwd. Buiten de
reeds genoemde straten, vindt men er de volgende wegen en pleinen: de
Groeningestraat, de Houtmarkt, de Lambrechtstraat, den Kring, de
Sint-Jansstraat, den Stompaardshoek, de Potterijstraat, de Esplanade, de
Kanaalstraat.
De meergenoemde Groeningelaan is eene schoone wandelplaats. Zij is 375
meters lang en 40 meters breed. Hooge boomen, bloeiende heesters,
golvende graspleinen en lieve bloemperken volgen op elkander. Maar
fluisteren de olmen geene sagen uit den voortijd, geene lessen voor de
toekomst?
De zonne rijst... Ik wandel den ouden Kouter rond.
Waar, leunend op zijn wapens, het Vlaamsche leger stond,
De vogel neurt zijn liedje, het loover knikt en trilt...
Ik hoor gebriesch van paarden en kreten, woest en wild.
Zij komen trotsch en tergend, vol waan en overmoed;
Zij gaan hun lansen ploffen in slecht en hondsch gebroed!
Zij komen trotsch en talrijk; maar de onzen springen recht,
En beuken met hu
|