einende houten brug voor het Steen, kwamen de laatste roode-en-
gele autobussen van den vlaamschen oever aangerold. De late zon
speelde met gulden schijnen op de wemelende menigte. Ik had nog
even den vluchtigen indruk van eene blij-levende stad langs den
glorierijk-begloorden Schelde-stroom.
Heerlijk avonduur dat argeloos genoten werd, dien laatsten zondag
in het vrije Antwerpen! Wat zou de dag van morgen brengen?
XX-De Groote Vooravond
Dinsdag avond, 6 october. Het was reeds nacht en omstreeks 11
uur. Ik zat in mijn werkkamer te lezen in den stillen schijn van een
elektrisch lampje. Ik had Gezelle's Tijdkrans in handen genomen.
De seizoenen van Viaanderen gingen aan mijn oogen voorbij in die
liefelijke gedichten. Het was winter: het ruwrijmde, het brimmelde,
de bonte kraaien vlogen over de sneeuwvelden; het werd lente:
daar viel een leeksken licht op des dichters handen, hij ging de
gedaagde doornhagen vragen waarom zij nog niet bloeiden, hij
vond de lieve Leie vol breedgerugde waterkimmen, de leeuwerik
vloog als een pijl naar den hemel, de nachtegaal zong zijn klagend
lied, de nieuwe blaren stonden als geluw-groene le-gerscharen op
de boomen, de bloemen ontloken bij de watergracht, de avonden
werden zacht en zoet van heilige rust; de zomer kwam: de dichter
ging naar 't koren luisteren, "t vaart een fijn gelispeld leven--deur de
toppen allemaal--daar de diepere stammen beven--deunende als
een donder taal", hij stond als een kind aan zee, bewonderend het
spel te volgen van de blijde witgetopte baren; de herfst begon en de
blaren rezen, het regende droefgeestigheid en de dichter dacht in
weemoed aan de dood en riep om hulp van uit zijn donkere diepten.
Milde en machtig mededoogen
keert uw onbermhertig oogen
toch niet af
van mijn nietheid die benepen
voelt de dood haar henensiepen
naar het graf.
Ik las... en dof kwam aan mijn ooren, bij poozen het verre brommen
van 't kanon.
Hoe waren deze gedichten bloemen van een vrede! Ik zag ze nu
als de hoogste bloei van een reeds besloten tijd. Het was het beste
dat wij hadden voortgebracht. Wanneer zouden wij dergelijk geluid
nog ooit vernemen in ons platgetrapte land? Want 't was nu de
roode wijn-oogst voor ons Volk. De vruchten van een traag-barende
Lente en van een Zomer die ons zonder einde scheen gingen nu de
wijnpers in en onder den pletterenden voet van den geweldigen
wijngaardman. Waren de besten uit de jongelingschap, die nu vocht
en stierf
|