. Ik had den indruk van een man die eenvoudig een held zou
zijn als 't noodig was en het eigen leven niet zou achten in 't gevaar.
In den namiddag ging ik een vriend opzoeken om te vernemen wat
hij zinnens was te doen.
--"Wat zijt ge bleek!" zoo was de bezorgde vraag die mij begroette
"Uw gelaat draagt de sporen van ontzetting. Voelt ge u niet wel of is
het angst?"
Ik keek verwonderd op doch stelde mijn vriend gerust:
--"Ik voel mij wel, goddank, mijn huisgenooten zijn weg, in veiligheid
en 'k ben van dien kant zonder kommer. Voor mij zelf ken ik geen
vrees en, indien ik angst gevoel, dan is 't voor deze stad en alles
wat hier kan vergaan. Voelt gij het ook niet, beste, er is iets nieuws
over ons gekomen, onze weelderige vrede is voor goed verstoord,
al de trotsche kooplui dezer stad zijn geschokt in hunne ikzuchtige
genieting, de koffers worden geledigd, de fortuinen storten in elkaar,
een rukwind waait alle vensters open en jaagt zelfs oude en zieke
menschen op de straat langs alle wegen van de wereld. Ons volk
lijdt, wij gaan nu lijden met ons volk, wij gaan ons deel hebben in de
moorderijen, in de brandstichting, in de vermorzeling van dit
geslacht, heel het grootsche gebouw van onze voorvaders stort in
puin. Ja ik weet het, door onze kleinheid tegenover het almachtige
Duitschland heeft onze strijd eene glorie verworen, die aan de
antieke tijden denken doet. Als wij uit dien oorlog vrij en
onafhankelijk weer eens te voorschijn komen, dan is er met ons in
de geschiedenis iets gebeurd, dan hebben wij een roem verworven
die van geslacht tot geslacht zal voortgegeven worden als de
kostbaarste schat onzer nationale fierheid. De gemakzucht en de
zinnelijkheid die alle zedelijke energie gingen sloopen, die alle
enthousiasme verzwakten hebben van de zweep gekregen en
komen zoo gauw niet meer weerom. Er overkomt ons iets dat ons
diepste wezen moet veranderen en ons tot een volk maken dat
eerbied afdwingt voor heel de wereld. Maar nu, nu op dit oogenblik,
nu lijden wij, nu voelen wij alleen de gruwelen van dezen tijd en hoe
de ijzeren hand van den dwingeland reeds op ons weegt, wij lijden
omdat wij voor lang niet meer volledig zullen kunnen leven, wij lijden
om alles wat vergaat voor eeuwig in het aanschijn van ons lieve
land. Die pijnlijke ondervinding mag te lezen staan op ons gelaat.
Het is niet te verwonderen dat wij er de sporen van dragen, ik zou
mij eer schamen moest het anders wezen."
Mijn vriend aanhoorde
|