geduldig mijn ietwat zenuwachtige uitval, die
zijn kijk op mijn innerlijk gemoed bij mij had uitgelokt. Wij gingen
kalmtjes voort met praten over de mogelijkheden die nog in de lucht
hingen. Hij wilde weg, maar aarzelde zijn mooi huis, met de
schilderijen, de boeken, de zeldzaamheden die hem lief waren te
verlaten. Ik werd gewaar dat in die uiterste oogenblikken niet slechts
de wil en de koele redeneering--te veel onbekenden kwamen in het
vraagstuk voor--maar wel de omstandigheden, een onvoorzien
voorval, een luim, de beslissende daad uitlokten van te blijven of te
gaan en wij namen nog geen besluit.
Ik ging weer naar mijn huis. Over de Schoenmarkt reed er een
grijze auto aan mij voorbij. Ik erkende den Koning. Het was
ongeveer drie uur in den namiddag. Hij reed langs de Koornmarkt
naar de Schelde toe, Ik kende die richting, zij was voor dagen reeds
de baan van allen aftocht. Onze vorst verliet dus ook de stad! Onze
ministers en de vreemde gezanten waren vertrokken, ons leger was
nagenoeg geheel over den stroom en op weg door Vlaanderen,
Winston Churchill was weg in een auto naar Oostende. Mijn besluit
stond vast. Ik zou vertrekken. Deze stad ging in de handen van den
vijand vallen, ik zou moeten de gehate soldaten en de trotsche
officieren door mijn straat en aan mijn huis zien voorbij gaan. Wij
zouden ons aan den willekeur van een glorie-dronken overwinnaar
moeten onderwerpen. Wat waren geld en goed en alle duurbaarste
herinneringen, vergeleken bij de vrijheid daarbuiten, met alle
mogeijlkheden om naar mijn beste krachten voor het vaderland te
werken?
XXII-De Laatste Uren
Ik lag in mijn zetel, keek mijn kamer rond en peinsde.
Hier heb ik zoo vele dagen van mijn leven hard gewerkt. Hier heb ik
eindelijk klaarte gezien in mijn jonge droomen. Hier ben ik uit de
onbewustheid losgeworsteld en heb ik geestdrift gekend tot groote
daden.
Langs de wanden stonden de vele boeken die mij lief waren, hingen
de prenten en de schilderijtjes die bij mijn leven hoorden en bij de
bewegingen van mijnen geest. Ik keek naar de ronding en de
kleuren van een vaasje; ik zag het slanke gebaar van de
tanagrabeeldjes boven mijn boekenkast; aan den donkeren wand
naast het venster was de bittere mondplooi van een Beethoven-
masker.
Ik voelde weemoed naar boven komen.
--Er valt nu niets meer te doen dan kalm van alles te scheiden. Hoe
nutteloos is al ons gehaast, heel onze zenuwachtige bedrijvigheid
het was een waan.
|