n gloed der petroleum-tanks die
brandden in de richting van Hoboken.
Met een zwaar hart kwam ik weer op ons landhuis. De groote weide
rond den vijver lag vol grazende koeien. Eene witte huifkar was
tot voor de huistrappen gereden en twee boeren-gezinnen
kampeerden onder onze vensters. Zij kwamen van Berlaer en
hadden gevraagd om den nacht in onzen hof door te brengen. De
beesten konnen niet verder meer en de menschen waren dood-
vermoeid.
Ik vond mijn huisgenooten besloten van naar Engeland te trekken.
De pakken waren reeds gemaakt. De vlucht der honderdduizenden
werkte aanstekelijk. Het werd als een nood ons te mengen in den
naren aftocht, ons deel te nemen in het droeve lot van ons wreed-
geteisterde volk. Maar al die laatste handelingen gebeurden als in
slaapwandel terwijl, ginder ver, maar aldoor ging het doffe geblaf
der zware duitsche kanonnen.
Ik dacht aan de duizenden vluchtelingen die op dat zelfde oogenblik
op weg moesten zijn door Vlaanderen, langs alle wegen, naar de
zee. Een half millioen menschen zonder dak te midden der herrie
van een aftrekkend leger van afgebeulde soldaten en moeizaam
voortrollende oorlogswagens.
XXIV-Op Den Weg Der Ballingschap
De dag ging voorbij en de avond begon te dalen. Nog immer
gonsde het rumoer der vlucht over den steenweg. Ik zag het witte
hoofd van mijn ouden vader uitsteken tusschen de perelaars van
zijn moestuin. Nog wrocht hij met zijn hakje om wat onkruid te
wieden langsheen de groenten-bedden. Hij kon van zijn hof niet
scheiden.
Maar het uur was gekomen. Ik zag vader, na een laatsten oogslag
op zijne boomen naar het huis toewandelen met zijn tragen zekeren
stap. Ik hoorde hem buiten achter den muur nog eenige laatste
aanduidingen geven voor het verzorgen der planten en het bergen
van de bloemknollen. Dan trad hij de kamer binnen.
--"Zijn wij gereed", vroeg hij "en is er niets vergeten? Dan zullen wij
maar optrekken."
Voor de achterdeur van het huis stond een karretje gereed met een
ezel, armelijk gespan dat door de boeren, die den nacht op ons
goed zouden doorbrengen, geleend werd om ons gepak tot aan de
grens te voeren. Alles was reeds opgeladen. Het oud moederken
werd vooraan gezet en liet haar kinderen lijdzaam met haar begaan.
Onze vrienden stonden al buiten te wachten. Een oude benediktijner
monnik uit het nabijgelegen klooster, die ons op 't laatste oogenblik
kwam bezoeken, zou nu meeloopen tot aan Putte. Moeder en mijn
zuster zocht
|