n wel Sint
Jozef, zooals hij ging, ietwat gebogen, onder zijn grooten hoed,
langsheen de diepe grauwe vlakte. De jonge vrouw van een onzer
vrienden droeg een kindje onder haar hart. Zouden wij wel plaats
vinden in een gasthof dezen nacht en in welken verlaten stal ging
dat nieuwe kindje geboren worden?
Wij kwamen aan de nederlandsche grens. Hier liepen wij verloren in
den immer-zwellenden stroom van vluchtelingen, die in dichte
massa's aandrongen op de grens-bareelen. Maar hier waren
soldaten die vriendelijk deden met de menschen. Wij stapten
verademend en haast-gelukkig op nederlanschen bodem.
Toen blikten wij terug naar het Zuiden. Boven de vlakke landen, aan
den einder, waaierde wijd, den hoogen hemel in, een ontzaglijke
aureool die, frambozig-roos, naar alle kanten den lucht-koepel
begloorde. Antwerpen brandde achter de kim en onze verbijsterde
gezichten zagen rood van het verre vuur.
Wij namen afscheid van den goeden ouden pater en hij trok met
den koewachter, het ezelken en het piepende karretje weer terug
naar het donkere van kanon-gebulder doorvloekte land.
Nergens was er nog plaats, zelfs maar een stoel te vinden in de
dorpsherbergen. Zoo zat er alles volgepropt. Onder het borstbeeld
van Jordaens--den vlammenden schilder der vlaamsche vreugde,
die vroeger zoo gemoedelijk lachend neerzag op de luidruchtige
kermissen van Putte en de rondedansen van boeren en stedelingen,
onder het gewaai der vlaggen en bij het gespeel der zinderende
muziek--lagen nu de moede kudden van de ontelbare dakloozen,
neergehurkt in stomme lijdzaamheid.
Een jonge luitenant van de hollandsche grenswacht, die van den
kerktoren kwam daarover, vertelde ons wat hij gezien had van de
verre gloeiende stad.
--"Staat O. L. V. toren nog recht?" vroeg mijn zuster.
Waarachtig het was het eenige dat ons nog bekommerde van al
wat wij ginder achter lieten.
--"Ja, goddank, geen enkele toren werd getroffen, maar het brandt
schier overal, groote rookwolken gaan op ten zuiden van de stad"
zoo zei de luitenant en hij ging vriendelijk voort met ons te praten.
Hij moest met zijn motocyclette naar Bergen-op-Zoom. Hij zou een
auto voor ons doen komen. Onze vrienden vonden bij hunne
Putsche familie een onderkomen voor den nacht. Wij bleven daar
wachten ook tot de beloofde auto kwam, die ons veilig voerde naar
het eerste hollandsche stadje.
Wij keken door de ramen naar den verren gloed aan den einder, het
ontzettend vreugdevuur bij den triom
|