Wij meenen soms tot iets noodzakelijk te zijn en
alles gaat voort als wij verdwijnen. Hoe ijdel blijken nu al de
gewichtige gesprekken die hier werden gevoerd! De werken waar ik
met heel mijn ziel aan hing zullen voor jaren moeten rusten en
misschien nooit meer hernomen worden. Een andere tijd begint en
een nieuw leven. Al het oude wordt als een versleten kleed afgelegd
en daargelaten.
--Daar in die schuiven liggen brieven van geliefde wezens die ik op
mijn zwerftochten door de wereld heb ontmoet en die uit de
millioenen onbekenden naar mij zijn toegekomen en boven alles lief
geweest. Die brieven bevatten de uitspraak van hun hart, van hun
innigste denken, van hun beste geloof, van hun vurigste betrachting
en verlangens.
Ik trok de schuiven open.
--Zou ik ze meenemen? Neen er viel niet aan te denken. Wat zou ik
kunnen dragen op een tocht, te voet misschien naar de grenzen,
niets dan mijn eigen noodzakelijkste goed. Zou ik ze verbranden?
Neen dat mocht niet, 't was onmogelijk al het teerste en schoonste
te vernietigen, dat in momenten van hoogste zielestemming was
ontloken of geklaagd werd van uit afgronden van smart. Ik zou
misschien alles eens terug vinden, wie weet?
Ik sloot de schuiven en borg den sleutel.
Ik liep het huis af, een laatsten keer, alle kamers door, waar wij
zoovele jaren hadden geleefd en vreugde en droefheid gekend en
gedeeld. Mijn voorzaten keken mij aan van uit hunne oude vergulde
kaders, al die stille en verre menschen die geleefd hadden in tijden
van rust en onverstoorbaren vrede: grootvader met zijne
bakkebaarden en de roze hand op den hecht van zijn krommigen
officierssabel uit den tijd van Leopold I; Grootmoeder uit Holland,
met haar strak-gesloten mond vol stil-verbeten droefheid, haar
vader vocht in 't verre Indie en zij was vroeg verlaten en alleen;
Overgrootmoeder met de witte muts en de zware gouden halsketting
en de gouden horlogie op het blinkend zwart zijden kleed; een vroeg
gestorven tante uit Haspengouw, als een meisje, met een roode
roos in haar hand en een fijn juweeltje dat van uit de haarschijding
neerhing op haar maagdelijk voorhoofd tusschen de platgestreken
bandeaux. Ik was de eenige die hier overbleef om een laatste blik te
wisselen met hunne onveranderbare oogen, een laatste blik voor
dat die oude en vertrouwde gestalten voor eeuwig zouden vergaan
misschien in de verwoesting dezer stad!
Overal stonden of lagen voorwerpen die herinneringen opwekten
aan blijde e
|