dreef weer af naar het Noorden, als het ware om de
burgers op hunne vlucht te volgen en schrik aan te jagen, want
bommen werden toen niet geworpen.
Op de Turnhoutsche baan zag ik menschen hunne keldermonden
met kolen, zand of aarde dichtsluiten. Er was groote ontsteltenis
overal, maar velen die nog aarzelden of zij wel trekken zouden,
velen ook die niet weg konnen of zich geen volle rekenschap gaven
van 't gevaar.
De antwerpsche historie telt meer dan een bombardement. Dat van
Baron Chasse in het jaar '30 lag nog zoo ver niet in 't verleden en
ieder had er in zijn familie, door grootvader of grootmoeder, wel
eens hooren van vertellen. De sinjoren zouden dat nu ook wel
doorkomen en zij hielden eerst en vooral van hun huis.
In 't voorbijgaan, trok ik even het centraal-station binnen. Alle
winketten waren gesloten. De reizigers liepen vrij de groote hal
binnen langs de hooge marmeren trappen. Ik volgde den drang en
zag een trein bestormen die, reeds volgepropt, op vertrekken stond
naar Holland. De menschen klauterden tot op de daken en hielden
zich vast op de stijgplanken. Het werd hier een zinnelooze vlucht die
op paniek geleek.
Ik ging van daar naar de Kipdorp-vest, waar het bestuur gevestigd
was waarvan ik door mijn nieuwe bezigheden afhing. Al de bureelen
waren met de regeering reeds naar Oostende vertrokken. Geene
verplichting weerhield mij langer nog in de stad. Ik was vrij maar nog
besluiteloos.
Toen ik weer in mijn buurt kwam zag ik hoe nog maar steeds alle
menschen aan hunne deuren stonden en, als om raad of hulp of
een bemoedigend woord, uitkeken naar de voorbijgangers. Luidjes
die mij vroeger niet schenen te kennen groetten mij nu als met een
innigheid. "Die is nog hier en rustig in 't gevaar!" zoo blikten hunne
vertrouwende oogen mij hartelijk te gemoet.
Over de andere stoep kwam burgemeester Jan de Vos aangestapt,
op zijn dagelijksche gang naar het stadhuis. Hij liep verstrooid in zijn
donker-grijze redingote, de licht-grijze girondin op het hoofd, ietwat
gebogen, zwaar van kommer en verantwoordelijkheden, in deze
hachelijke uren. Hij beantwoordde geen enkelen groet van de vele
lieden die hem eerbiedig nakeken en nu eerst recht gevoelden hoe
hij was de burgervader waarop men rekenen mocht. De innerlijke
overweging volgend, keken star de afwezige oogen van achter de
glimmende lorgnonglazen, waarvan het zijden koordje argeloos
neerhing langs zijn zwart en witte snor en zijn rood gerimpeld
gelaat
|