ltijd maar met eene koe--en 't vee is er niet zwaar--bespannen
was. Waarschijnlijk kon dit, omdat de grond sterk gemengd was met
lavagruis, en daardoor wat losser. Eigenaardig was het hanteeren
van den ploeg. Bij den kop der koe eene vrouw met een langen staak,
waaraan een platte beitel; daarmede stak zij voortdurend de vette
klei van de eene zijde der ploegschaar af en maakte daartoe met den
staak steeds een zwaai boven haar hoofd. De man die den ploeg stuurde,
verrichte bovendien dezelfde zwaai-beweging, om met zijn staakbeitel
de ploegschaar aan de andere zijde te bevrijden. Wanneer men dat werk
zoo aan den gang ziet, kan men zich aanvankelijk dat zotte gezwaai
met die staken niet verklaren.
Na een rit van 4 uur kwamen we te St. Nectaire, waar twee uur stil
gehouden werd voor het middagmaal. Ik liet mijn koffer doorgaan naar
Montdore en besloot het overige van den weg, nog 28 kilometer te voet
af te leggen en tevens St. Nectaire wat nader te bezien. We waren
te St. Nectaire-le-bas aangekomen, dat geen dorp is maar alleen eene
bad-inrichting, waaromheen hotels. Zijne bijzondere merkwaardigheid is
een _dolmen_, een steen van 4 M. lang en ruim 2 M. breed en 70 cM. dik,
rustende op drie steenbrokken; eenige schreden van daar vindt men
nog eene verzameling geplante steenen, die geheel den indruk geven
van een verwoest hunebed.
Men vindt er verder ook eene grot met versteenend water, en
verder doorgaande, steeds langzaam stijgend, ziet men spoedig
St. Nectaire-le-haut sierlijk tegen een berg aangeleund, en op den top
van dien berg de fraaie kerk, een merkwaardig monument uit de 11de en
12de eeuw, in 1878 geheel gerestaureerd, met twee stompe torens aan
de voorzijde en een achthoekigen op het kruis. De gewelven rusten
ook hier niet alleen op gemetselde pijlers, maar bij afwisseling
op kolommen, en de versiering der kapiteelen is zeer opvallend; op
een er van komt de kerk zelf voor. In de sacristij bewaart men een
allermerkwaardigst beeld van St. Bauduin, van eikenhout, bekleed met
verguld koper; het hoofd en de hals van gedreven koper, met beweegbare
oogen van ivoor en hoorn. Al verder stijgende komt men te Boissieres,
gebouwd op vulkanische gesteenten, waarin men hier en daar ook weder
holenwoningen ziet; dan weder afdalend in het dal der Couze, met een
zeer kale _Cheire_, zoo troosteloos als ik er nog geene zag, en dan
Murols, een smerig dorp, bekend om de prachtige bouwvallen van zijn
kasteel, thans eigendom van het
|