voor hij mijn koffer wel naar 't station wilde brengen.
De regen had opgehouden, maar 't weer was zoo zoel gebleven, dat ik mij
op allen tegenspoed voorbereidde. De wandeling ging aanvankelijk langs
den zelfden weg, die me gister terugbracht van den Val de l'Enfer, maar
ik had nu het genoegen van een waterval te zien, la cascade du Serpent,
een der waarteekens van Montdore, maar die den vorigen dag droog
was. Spoedig kwam ik onder hoog masthout; sierlijke boomen die bijna
allen den eigenaardigen woekervorm vertoonden van doorgeschoten takjes,
die als miniatuurboompjes loodrecht op de grootere takken stonden.
Op 1200 M. hoogte houdt de straatweg op, en begint het gemakkelijke
slingerpad, dat tot bijna aan den top brengt. De bestijging was weinig
vroolijk, want o jammer! er kwam een dikke mist opzetten; ik liep in
eene wolk en bleef daarin tot bijna boven, toen het zachtjes begon te
regenen. Achter mij aan kwam een gezelschap, dat er erger aan toe was;
de lieden haddend en Puy de Sancy voor hunnen laatsten dag bewaard,
en moesten nu den zoo hoog geprezen weg, ten tweede-male afleggen,
zonder ook maar vijfentwintig pas van zich af te kunnen zien. Hoewel
we allen wisten dat het op den top niets beter zou zijn, bestegen
we toch moedig de spits (1886 M.); een slecht en door den regen
glibberig pad, waarvan de eenige deugd was, dat 't maar een kwartier
ver was. Spijtig! want van den top van den Puy de Sancy, den hoogsten
berg van midden-Frankrijk, moet men bij helder weder een wondermooi
uitzicht hebben, te aanlokkelijker voor mij, omdat daar de geheele
streek zichtbaar was, die ik van St. Nectaire af doorloopen had.
Onder de treurigste voorteekenen zette ik aan de andere zijde van
den berg de reis voort. Er was langs de verschillende hellingen
maar een bergpad, en dat had ik te volgen. Aanvankelijk teekende dat
pad zich duidelijk, maar spoedig begon het in 't gras te verloopen,
en het regende zoo hard, dat elk spoor van een pad een beekje werd,
en dus geen weg meer te onderkennen was. Eerst had ik nog een paar
bergtoppen waar ik koers op kon houden, maar die gingen ook schuil
achter de regenwolken. Geen geluid van mensch of dier was te vernemen;
van tijd tot tijd meende ik de bellen van grazend vee te hooren,
maar dat geluid kwam ook al uit dat grauwe voorhangsel, dat evenveel
achteruit ging als ik vooruit. Dank zij de voortreffelijke kaarten,
die ik te Clermont gekocht had, en dank zij mijn zakkompas, kwam ik
echter goe
|