en
wij geschriften die ons de bewijzen leveren dat ook in het oude Egypte
dezelfde leeringen werden gegeven omtrent de onsterfelijkheid van de
menschelijke ziel, omtrent de wijze waarop zij gaat door leven na leven,
omtrent de lagere wereld waarin zij komt na den dood van het lichaam en
de hemel-wereld waarin zij vertoeft na gezuiverd te zijn op lagere
gebieden, omtrent haren daarop volgenden terugkeer naar de aarde waar
zij wederom wijsheid opdoet door ondervinding.
Ja, zegt de Theosofie, bij alle volkeren vinden wij dezelfde leeringen,
steeds weer door de groote leeraars herhaald. Alle godsdienst heeft
slechts een oorsprong, slechts eene bron, en die bron is het goddelijk
weten; niet de menschelijke onwetendheid, zooals vele geleerden dachten
maar het goddelijk weten, dat telkens werd uitgestort over de volkeren,
en dat steeds door volmaakte menschen van God tot de menschheid gebracht
is. Dit goddelijk weten bevat in zich de kennis van al wat is, en een
gedeelte ervan wordt van tijd tot tijd aan de menschheid geschonken. De
hoeveelheid die gegeven wordt hangt af van de beschaving van het volk,
hangt af van de kennis die reeds verspreid is onder de menschen, hangt
af van den aard dergenen die deze kennis bezitten en van de kracht van
hun pogen. In overeenstemming met al deze dingen verschilt steeds de
wijze, waarop dat weten gegeven wordt, maar in den grond is het toch
altijd hetzelfde: altijd leert het een goddelijk Bestaan, dat zich
openbaart als drieeenheid, altijd leert het dat de mensch drievoudig is
in zijn wezen gelijk God, en dat hij nog verder kan worden
onderverdeeld, drievoudig in zijnen oorsprong, zevenvoudig in zijne
ontwikkeling; altijd leert het dat de mensch onsterfelijk is, dat hij
niet zal vergaan, altijd leert het dat hij ontwikkelt en groeit, leven
na leven, en dat enkele menschen de volmaking bereikten en dan leeraars
zijn geworden van het ras. Deze volmaakte menschen waren eens gelijk aan
ons zelven, zwak en zondig en onvolmaakt gelijk de mannen en vrouwen van
thans, maar zij ontwikkelden gelijk wij kunnen ontwikkelen en groeiden
en werden sterk en bereikten eindelijk de volmaking, gelijk wij de
volmaking kunnen bereiken. En toen zij volmaakt waren, begonnen zij
hunnen medemenschen te leeren, en vormden een groote Broederschap van
leeraars; en van tijd tot tijd kwam een van hen tot de menschen, opdat
aan ieder volk een godsdienst kon worden gegeven, opdat ieder ras, ieder
volk een godsdienst zou
|