er naald?"
Maar mijn leermeester redeneerde de moeilijkheid weg en zeide mij dat
het beteekent dat een rijke even goed als een arme het eeuwige leven kan
verwerven, dat het iets anders beteekent dan het zegt, dat het
betrekking heeft op een poort in Jeruzalem waar een kameel slechts
onbeladen door kon gaan; en dat het wilde zeggen dat een rijke vele
moeilijkheden heeft en aan vele verleidingen blootstaat, maar niet dat
hij in het geheel niet zou kunnen binnengaan in het koninkrijk Gods. De
groote menigte der Christenen schijnt het ook niet op te vatten in den
zin, zooals het door Jezus is gezegd, want overal ziet gij de menschen
hard werken om rijkdommen te verwerven, en als zij dachten dat zij
daardoor het eeuwige leven zouden verliezen, zouden zij wel niet zoo
hard werken om in de hel te komen; zoodat wij vrij zeker kunnen zijn dat
zij in woorden van Jezus als de aangehaalde volstrekt niet gelooven. Dit
is het noodzakelijk gevolg van het verloren gaan der esoterische kennis.
Wat is de beteekenis van deze uitdrukking: "het koninkrijk Gods?" Zij
wordt altijd gebruikt voor "inwijding in de mysterien". Zij die willen
binnengaan in het koninkrijk Gods moeten volmaakt worden, niet zooals de
mensch van de wereld, die na den dood in den hemel komt, om na verloop
van tijd terug te komen, meer te leeren en meer ondervinding op te
doen,--het eeuwige leven is niet het vertoeven in een voorbijgaanden
hemel, het is de kennis van God, het is de vereeniging met de Godheid
zelf. En die kennis van God die het eeuwige leven is, is het koninkrijk
Gods, waarin slechts de volmaakte kan binnengaan. En het is altijd een
vaste wet geweest dat ieder mensch, voordat hij wordt ingewijd, alles
moet afstaan wat hij bezit, dat hij niets meer als zijn eigendom
beschouwen moet, wat in de oogen der wereld het zijne is. De gelofte van
armoede is altijd de gelofte van den ingewijde geweest; niemand kan
inwijding bereiken die niet deze gelofte doet in haar wijdste
beteekenis: niet slechts wat zijn aardsche goederen aangaat, maar
aangaande alles wat hij bezit, zij het rijkdom van verstand of rijkdom
van hart of rijkdom der aarde. Hij staat ze alle af en deelt ze met de
wereld, hij beschouwt ze niet langer als de zijne. Indien geld in zijne
handen komt, is het niet het zijne, moet het niet worden gebruikt voor
zijn persoonlijke behoeften: het behoort aan het werk van zijn Meester.
Hij bezit niets dat hij voor zichzelf gebruiken kan. Indien hij kennis
bezit
|