a heeft
overgebracht. Evenzoo is het met de wiskunde. Als gij de wiskunde leert
van Pythagoras en Euclides, leert gij steeds het goddelijk weten, maar
in den lateren tijd is de wiskunde eng en bekrompen gemaakt en volstrekt
niet begrepen in al haar wonderbare diepte en wijsheid; het goddelijk
aanzicht ervan is verdwenen en slechts de vorm, de gedaante wordt
gegeven als de wiskunde, terwijl de werkelijke wiskunde die de Grieken
onderwezen, een aanzicht van het goddelijk weten was; hun leerde hoe de
wereld gemaakt is en hoe de gang is der ontwikkeling, hoe de mensch
langzamerhand wordt opgebouwd, hoe steenen en planten en dieren zijn
gemaakt naar getal en naar vorm; hun een begrip gaf van de
ontwikkelingsgeschiedenis der wereld. In den laatsten tijd begint de
wetenschap bij hare natuurstudie de wetten weer te ontdekken, die het
goddelijk weten onder de Grieken en Indiers leerde in wijsbegeerte en
wetenschap. En diegenen van u, die natuurkunde, scheikunde en plantkunde
bestudeeren, weten wel dat deze wetenschappen de wet leeren van getal,
van vorm en van trilling; dat alle dingen door trilling worden
opgebouwd, dat alle krachten door trilling hun werking voortplanten, en
dat het aantal dezer trillingen in de sekonde den aard der kracht en
haar werking bepaalt. De wetenschap heeft ontdekt, dat ieder geluid
trilling is, en het aanzijn geeft aan een bijzonderen vorm, dat iedere
noot overeenstemt met een vorm en een kleur, en naarmate wij deze
trillingen en vormen en kleuren doorgronden, beginnen wij een begrip te
krijgen, hoe de natuur haar opbouwend werk verricht. Uitgaande van de
stoffelijke wereld, begint de nieuwere wetenschap de wetten te
ontdekken, die het goddelijk weten duizende jaren geleden leerde,
terwijl het uitging van de hoogere wereld in plaats van uit de lagere,
want het goddelijk weten daalt steeds van gedachte neder tot vorm, klimt
niet op van vorm tot gedachte, terwijl de nieuwere wetenschap steeds
begint met den uiterlijken vorm, en vandaar zich opwerkt tot de
gedachte.
Het goddelijk weten dan gaf in die oude dagen evengoed wijsbegeerte en
wetenschap, als godsdienst. Het leerde den menschen niet slechts hoe de
ziel kon worden ontwikkeld, maar ook de verborgenheden der wereld om hen
heen, en de verborgenheden van het verstand, van de rede, van het
begripsvermogen in den mensch.
Gedurende alle eeuwen bleef dat weten bewaard, totdat vier of vijf
eeuwen na Christus een groote verandering kwam in het Westen
|