zijner
apostelen, die van degenen die door de apostelen als leeraars werden
uitverkoren, en die van de bisschoppen en kerkvaders in de eerste vijf
eeuwen der geschiedenis van het Christendom beschouwen. Over deze vijf
honderd jaren strekken zich de verklaringen uit, die ik u zal aanhalen
als bewijsgronden voor het feit dat er in die eeuwen een esoterisch
Christendom bestond, evengoed als een exoterisch, dat er een bijzonder
onderwijs was voor de ingewijden, evengoed als een openbare leering voor
de menigte der geloovigen. Na deze eerste reeks bewijsgronden, de
geschiedkundige, zal ik een bewijsvoering leveren van anderen aard, en
wel deze: dat zij die thans esoterische kennis bezitten, beter in staat
zijn de Christelijke leeringen uit te leggen dan zij die deze kennis
niet bezitten, en beter de beteekenis begrijpen van de vele verklaringen
in het Nieuwe Testament, welke de gewone kerkleeraars niet in staat zijn
uit te leggen, verklaringen, die de hedendaagsche kerk dikwijls heeft
uitgelegd op een wijze, welke in strijd is met het geweten, zoodat die
uitleggingen der kerk vele menschen uit het Christendom drijven, en van
velen onder hen die slechts de exoterische verklaring ontvangen, het
verstand beleedigen en het geweten in opstand brengen. Het gevolg
hiervan is dat zij de kerk verlaten en onverschillig worden voor het
Christendom, een groot verlies voor henzelf, daar zij hun geloof moeten
opgeven, een groot verlies voor de kerk, want op deze wijze gaan de
meest ontwikkelden verloren, en wordt de invloed van het geloof op de
menigte verzwakt.
Wij zullen thans de verschillende bewijsgronden in volgorde aanvoeren en
beginnen met de geschiedkundige, in de eerste plaats met de woorden van
Jezus zelf.
Toen de discipelen tot Jezus kwamen en hem vroegen naar de gelijkenissen
welke hij tot de menigte gesproken had, gaf hij hun dit merkwaardige
antwoord: "Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het
koninkrijk Gods, maar dengenen die buiten zijn, geschieden al deze
dingen door gelijkenissen." [Voetnoot: Marcus 4,11.] En verder: "Zonder
gelijkenis sprak hij tot hen niet." [Voetnoot: Marcus 4,34.] Wij vinden
hier den toestand duidelijk verklaard. Tot de menigte sprak Jezus
slechts in gelijkenissen, in allegorien, in verhalen in den vorm van een
fabel, welke hun zedelijke leering gaf; maar zijnen discipelen gaf hij
de uitlegging der gelijkenissen, verklaarde hij de verborgenheid van het
koninkrijk Gods, en ik verzoek
|