egen, aen het lijmen,
Aen het krabblen met de pen,
Waer van ick dit naschrift[19] sen[20].
Heb ick 't wit niet kunnen raecken
Van 't profytelickst vermaecken,
Soo ick in den naem hier mis
Wat en nut en vrolicks is;
Heb ick 't bey niet kunnen raemen
Wilt de Meester niet beschaemen,
En die mee is van de kunst,
Deck mijn feilen met sijn gunst!--
20 Julij, 1652. (jACOB WESTERBAEN).
Noten:
[1] loof.
[2] plank.
[3] 't verlies.
[4] Westerbaens overleden vrouw, na welker dood hij zich op Ockenburgh
gevestigd had.
[5] Versta: de zeewind of -lucht.
[6] Zie deel III en IV bl. 30 in't Voorhout.
[7] Huygens' lievelingen. Zie vervolgens en in de Sneldichten.
[8] klimop.
[9] "Vier houten cabinetten of prieelen met clim bewassen, staende op de
vier hoecken van den Hof, alle uyt eender hand gemaeckt" Huygens.
[10] Klankspeling op het vorenstaand hoeksch.
[11] In Belgien; deelewijn.
[12] verschil.
[13] nette.
[14] leeren.
[15] Ontviel; gelijk wirp voor wierp in 't volg. lofdicht.
[16] terwyl.
[17] peet-oom.
[18] Voor geschud.
[19] Zie volgende gedichten.
[20] Voor zend, gelijk vin voor vind, enz.
PROSOPOPOEA[1].
Spreeckende
HOUTE GEBOUW OP DEN BURGH IN 'T BOSCH VAN HOFWIJCK,
HOF-STEDE des HEEREN VAN ZUYLICHEM BY VOORBURGH.
_Dus sprak een houte Kind, of een van sijnentwegen,
Doe hy sich vond op 't Land om tijd-verdrijf verlegen_:
Ick heb dat wesen niet dat ick te hebben plagh.
Een quaden avond-luym, een felle blixem-slagh,
Die hooge bergen treft en spaert de laege heuvlen,
Wirp[2] my ter aerde neer, eer hy my dede sneuvlen,
Soo dat ick met mijn top, beneden in het gras,
Verraedlick lagh, gestort, eer ick gewaerschouwt was.
Ick was, of ick geleeck, een van des werelds Wondren,
Een van het seven-tal, eer 't blixemen en 't dondren
My door een domme kracht ter neder had geploft;
Ick leeck der Spitzen een daer Memphis noch op stoft[3],
Die Vorsten-beenderen en Konincklicke lijcken
Verstreckten tot een graf in de beroemde Rijcken,
Daer 't Nylewaeter mest het Kooren-rijck Egipt.
Ick wierd van yder een besprooken en belipt[4];
Die timmert aen den wegh is selden buyten opspraeck.
Ick leeck der spitzen een daer, eer men tot den top raeck,
En siese van der aerd ten wolcken uyt gebout,
De Stichter sagh verspilt ruym hondert tonnen gout,
En noch eens, en noch eens, en seventigh en negen
Aen loock, ajuyn, en kaes, soo ick het heb te degen
En men de rekeningh van Ste
|