dood ophoudt. Tot mijn leedwezen is het mij niet mogen
gelukken, met juistheid te weten te komen, welke voorstellingen de
Negritos zich maken omtrent het leven aan genezijde des grafs.
De levenswijze der Tagalocs is natuurlijk veel minder eenvoudig; maar
zoowel hier als in de andere provincien werden wij getroffen door de
goede verstandhouding, die bij hen tusschen meesters en dienstboden,
tusschen patroons en werklieden bestaat. Gedurende ons verblijf
te Balanga, hebben wij bij herhaling den avond doorgebracht bij de
aanzienlijkste inwoners en bij den gobernadorcillo. Als men binnenkomt,
is het bijna onmogelijk, de heeren van de dienstboden te onderscheiden:
beiden gaan barrevoets en dragen dezelfde kleeding, beiden groeten op
dezelfde wijze en kauwen betel. Eerst als wij gezeten zijn, verlaten
de talrijke dienstboden de kamer; zij blijven dan doorgaans voor de
steeds geopende deur staan, want het gebeurt niet zoo heel dikwijls
dat zij een Europeaan ontmoeten, met uitzondering van priesters en
ambtenaren. Hunne houding is vrijmoedig en tevens eerbiedig; blijkbaar
scheppen ook zij groot behagen in de tonen van de piano en van de harp
of guitaar, die nooit op eene tertullia, soireetje, bij de Tagalen
mogen ontbreken. Het ameublement van deze woningen, zelfs bij de
meest gegoeden, is hoogst eenvoudig. Behalve de muziekinstrumenten,
zooals de uit Parijs of Madrid afkomstige en dus zeer dure piano's,
ziet men niets dan eenige zeer ordinaire meubelen: stoelen van rotting
in allerlei vorm, eenvoudige tafels, godsdienstige platen tegen de
wanden, somtijds ook een godsdienstig boek, in de laatste jaren te
Manilla gedrukt en dat, door papier en druk, herinnert aan de boeken
der zeventiende eeuw. Somwijlen ziet men ook, onder eene glazen stolp,
eenige beeldjes, die een of ander tafreel uit de gewijde geschiedenis
voorstellen. Deze beeldjes, die te Manilla vervaardigd worden, zijn
in den regel van ivoor en zeer goed bewerkt: de kleederen der figuren
prijken met ornamenten van massief goud.
Over het algemeen is alles wat tot de eeredienst betrekking heeft
op grootschen voet ingericht. De kerken, de torens en _conventos_
(pastorien) zijn de eenige gebouwen, die geheel van steen worden
opgetrokken. Als men des avonds door de stille, sluimerende pueblos
gaat, wordt de aandacht aanstonds getrokken door eene groote helder
verlichte nis in den steenen voorgevel der kerk; in die nis prijkt
het gekleurde beeld van den heiligen schutspa
|