_acicenna alba_, die het hoog opgaande hout
vervangen, alles kondigt aan dat wij de monding van de Sagalioed
naderen. Omstreeks half tien liep ik, bij lage zee, de monding binnen,
die door eene bank wordt versperd, waardoor een smal ondiep kanaal
loopt. Aan de andere zijde der bank bedraagt de diepte tusschen de
vijf en zeven el. De oevers zijn laag en geheel begroeid met riet en
wortelboomen, die langzamerhand plaats maken voor nipa. Eene menigte
beken storten zich hier in de Sagalioed uit; en nadat mijn gids
naar alle kanten heeft rondgekeken, verklaart hij niet te weten,
welke van al die wateren de eigenlijke rivier is. Het grootste
gedeelte van den dag gaat voorbij met zoeken en opsporen, alles
onder de stralen eener brandende zon. Eindelijk, in den namiddag,
gelukte het ons, uit te maken welke de rivier is en haar juisten
loop te bepalen. De nipa-palmen maken nu weldra op hunne beurt
plaats voor de hooge stammen en prachtige boomen van het tropische
oerwoud. Door den vloed geholpen, varen wij nu verder tusschen twee
hooge levende muren van ondoordringbaar gebladerte, waartusschen de
Sagalioed hare wateren voortstuwt, als in eene diepe kloof. Zelfs
mijne roeiers zijn blijkbaar onder den indruk van de overweldigende
majesteit dezer heerlijke trotsche natuur. Van tijd tot tijd wordt
de plechtige stilte dezer eenzaamheid verbroken door ruwe kreten en
gebrul. De takken en twijgen langs den oever worden eensklaps door eene
onzichtbare oorzaak in eene golvende beweging gebracht; wij hooren het
kraken van gebroken takken, van gescheurde lianen, een geruisch van
bladeren: dan sterft het geluid langzaam weg en verliest zich in de
verte. Behalve een aantal herten en wilde zwijnen, vindt men in deze
bosschen ook olifanten, rhinocerossen, orang-oetans en eene groote
menigte andere apen. Vergeefs tracht ik er nu en dan een te treffen:
het dicht gordijn van takken en gebladerte schudt en ruischt, maar
schijnt zelfs voor kogels ondoordringbaar: althans het blijkt niet,
dat mijn schot werkelijk getroffen heeft.
Den volgenden morgen kwam ik te Sagalioed, het armzalige dorp van de
Buled Upih, die mij vriendelijk on welwillend ontvangen. Deze Buled
Upih, wier gelaatstrekken bijna den europeeschen type vertoonen,
hebben, volgens mijne waarnemingen, eene gemiddelde lengte van 1.583
meter; hunne kleur is betrekkelijk licht. Zij zijn onverschrokken
jagers, en hoewel slechts gewapend met slechte versleten geweren,
tasten zij zelfs olifa
|