mos, kommandant van het maritieme station
van Davao, kruiste hier sedert eenige dagen met een zijner _faloas_,
kleine, weinig diepgaande kustvaartuigen, die zoowel door zeilen als
door riemen kunnen worden voortbewogen. Hij moest de langs de kust
gevestigde Moros in het oog houden en tevens de Sarangani-eilanden
in kaart brengen.
De heer de Ramos, van onze aanstaande komst verwittigd door een brief
van onzen consul Dudemaine, treedt ons te gemoet; hij verzekert ons
dat wij, ten behoeve van onze nasporingen en onderzoekingen, geen
gunstiger terrein kunnen kiezen dan de provincie Davao. Hij voegt
daarbij, dat wij in alles op hem kunnen rekenen en dat hij ons naar
vermogen behulpzaam zal zijn.
Wij zetten nu de vaart voort langs de westelijke kust van de golf
van Davao, waarvan de hooge bergen, de bosschen en velden hetzelfde
karakter vertoonen, dat wij reeds aan de zuidkust van het eiland
hebben leeren kennen. Boven deze bergen verrijst, aan den westelijken
gezichteinder, de Malutun, aan welks voet de Rio Grande vloeit. Dicht
bij Davao en aan de kust verheft zich, met indrukwekkende majesteit, de
Apo, de groote vulkaan, wiens boschrijke hellingen en diepe valleien,
nog nimmer door den voet van een Europeaan betreden, ons reeds dadelijk
na onze aankomst uitlokken tot eene bestijging.
In den namiddag van den tienden April werpt de _Pasig_ het anker uit
op anderhalve mijl afstands van de kleine rio van Davao, waarvan de
monding door eene bank wordt versperd. Aan land gegaan, worden wij met
de meeste hartelijkheid ontvangen door den eerwaarden pater Minoves,
pastoor van Davao, die er op aandringt dat wij onder zijn dak zullen
inkeeren. Vreezende hem overlast te zullen aandoen, nemen wij onzen
intrek in twee aan elkander grenzende huizen in de stad, waar wij ons
installeeren en weldra, dank zij de hulpvaardigheid der Spanjaarden,
van alles wat wij noodig hebben zijn voorzien. Wij nemen muchachos in
onzen dienst, huren een rijtuig en koopen paarden, zoodat wij overal
in den omtrek uitstapjes kunnen maken.
Het stadje Davao, ook onder den naam van Vergara bekend, is de
hoofdplaats van de provincie Nueva Guipuzcoa, die het zuid-oostelijk
gedeelte van Mindanao omvat; langs de zuidelijke kust van het groote
eiland strekt zich deze provincie uit van de baai van Sarangani, waar
zij aan de provincie Cottabato grenst, tot de baai van Maijo, aan den
Stillen-oceaan; de noordelijke grens is onbepaald, want het binnenland
is nog me
|