Het valt nu gemakkelijk
haar met een touwtje aan een stok vast te binden, waarna zij levend
op sterk water zal worden gezet: alleen op die wijze behoudt zij ook
na den dood haar fraaie kleuren.
Blijkbaar heb ik door deze vangst de achting van den Soeloenees
gewonnen. Hij brengt mij naar zijne hut, die ruim en zeer goed
onderhouden is; hij is een der weinige grondbezitters, die, hoewel
niet tot de kaste der datos behoorende, toch niet door den oorlog
en de onderdrukking der zeerooverij te gronde is gericht. Ik vind
in zijne woning eene gansche kolonie: oude lieden, zuigelingen,
een aantal slaven van allerlei leeftijd, benevens eene menigte
vrouwen. Al deze lieden zijn meer dan half naakt. Op Soeloe, zooals
trouwens in alle mohammedaansche landen van den archipel, wordt met de
voorschriften van den Koran zeer vrij omgesprongen; het klimaat maakt
hier bovendien het dragen van dichte sluiers, die het gelaat omhullen,
onmogelijk. Als in de spaansche stad mohammedaansche vrouwen een
Europeaan ontmoeten, maken zij eene beweging als wilden zij met haar
sjerp het gelaat bedekken; maar in de hutten blijft ook die beweging
achterwege, en wordt bijna alle kleeding afgelegd.--Mijn gastheer
stelt mij zijn gezin voor, en laat mij zijne woning bewonderen. Zijne
hut vormt eigenlijk slechts een groot vertrek, dat door een soort
van beschot in twee ongelijke helften is verdeeld; kleine koffers,
waarin elke Soeloenees zijne fortuin bewaart, wijzen de plaats aan,
waar ieder zich des nachts te rusten legt. Het meubilair bestaat verder
uit eenige gongs, eenige vazen en potten van chineesch porcelein,
een aantal lansen en krissen van allerlei vorm, en een oud verroest
vuursteengeweer, dat zeker voor niemand gevaarlijker zou zijn dan
voor hem, die het zou willen gebruiken.
Er worden vruchten gehaald; zoowel mannen als vrouwen schijnen
bijzonderen smaak te hebben in de kokosmelk, sterk vermengd met rhum,
dien ik in eene flesch bij mij droeg. De huisheer vooral was blijkbaar
op dien drank verzot, en ontzag zich niet, mijn voorraad duchtig
aan te spreken. Het gesprek wordt levendig en algemeen; op den grond
neergehurkt of op eene ruime estrade van bamboe neergevlijd, nemen
meesters en slaven daaraan gelijkelijk deel. Trouwens tusschen hen
heerscht eene groote mate van gemeenzaamheid. Men moet billijk zijn,
zelfs tegenover zeeroovers: noch de Soeloeneezen, noch de andere
mohammedaansche Maleiers van de Philippijnen, noch zelfs de wilde
rasse
|