-Je hadt weg moeten gaan, toen ik het je vroeg, mompelde Basil.
--Ik bleef, toen jij me dat ook vroeg, was het antwoord.
--Harry, ik kan niet op het zelfde oogenblik met mijn twee beste
vrienden kibbelen, maar jullie met je beiden hebt me mijn mooiste werk
leeren haten en ik zal het vernietigen. Wat is het anders dan een doek
met wat kleuren? Ik wil niet, dat het iets leelijks wordt in onze drie
levens.
Dorian Gray hief zich op uit de kussens; met een bleek gezicht met
betraande oogen zag hij naar Basil: hij ging naar de schildertafel
voor het hooge raam. Wat deed hij daar? Zijne vingers rommelden
tusschen tinnen tubes en droge penseelen, als zochten zij iets. Ja,
zij zochten het lange schildersmes met het dunne lemmet van fijn
staal. Eindelijk vond hij het. Hij zou het doek doorrijten ...
Met een onderdrukten snik sprong de jongen van de bank, vloog op
Hallward toe, wrong hem het mes uit de hand en slingerde het in een
hoek van het atelier.
--Niet doen, Basil, niet doen! kreet hij, het zou een moord zijn!!
--Ik ben blij, dat je eindelijk mijn werk op eenige waarde stelt,
Dorian, zei de schilder, koelweg. Ik dacht niet, dat je dat nog doen
zou.
--Op waarde stellen? Maar ik ben er verliefd op, Basil. Het is een
deel van mijzelven. Dat voel ik.
--Nu ... zoodra je droog bent, zal ik je laten vernissen, encadreeren
en thuis zenden. Dan kan je met je eigen doen wat je wilt.
En hij ging naar een hoek van de kamer om voor de thee te bellen.
--Jij drinkt natuurlijk thee, Dorian, niet waar? En jij Harry? Of heb
je een diepe minachting voor zoo een onschuldig genot?
--Ik hou heel veel van onschuldige genoegens. Maar ik hou niet van
scenes, behalve op het tooneel natuurlijk. Wat een dwaze kerels zijn
jullie toch allebei! Wie heeft ook weer gezegd, dat een mensch een
beredeneerd dier was! Het is het voorbarigst oordeel, dat ik ooit
gehoord heb. Een mensch is een heele boel, maar beredeneerd; alles
behalve! Eigenlijk, ben ik er blij om, maar ik wou, dat jullie nu
nooit meer kibbelden over dat portret. Je moest het mij maar geven,
Basil. Het kan dien flauwen jongen eigenlijk niets schelen, en mij
wel.
--Als je het aan iemand anders geeft dan aan mij, Basil, vergeef ik
het je nooit! riep Dorian Gray, en ik geef niemand permissie mij een
flauwen jongen te noemen.
--Je weet, dat het portret van jou is, Dorian. Ik gaf het je, nog voor
het bestond.
--En u weet heel goed, dat u een heel klein beetje flauw ge
|