n de zee
der kerk het orgel klaar begint te spelen,
zoo klonk van uit het ruischen van de letters,
die hij daar voor op de tafel zag,
de diepe beteek'nis der wetenschap.
En zijn hoofd was zooals een gouden vrucht,
die van een boom over een water hangt
in September, als het water opgeeft
de gouden stralen van de middagzon.
En in zijn hoofd steeg op 't arbeidersbloed,
het bloed des overwinnaars, dat anders
bruischt dan het bloed van den verslagene,
want dat is flauw en leekt flauw bloedend heen.
En als een stier, die op de weide komt,
in 't Voorjaar, op het zwellend groene weiland,
als de hemel blauw wolkt, zoo keek hij over
het boek, de groene tafel, in de schaduw.
Zooals een man die diep achter aan 't schip,
aan 't stuur, aan 't roer hangt en het schip bestuurt,
zoo hing hij achterover in zijn stoel
en keek in het paarsch en bruin kamerlicht.
En hij liet diep in zich gedachte dringen,
en tot zijn hart bezonk de wetenschap.
En van buiten klonken jubelgeruchten.
Want in het weven van de zon klonk stil
en was een zilvren zee geroezemoes.
En hij dwaalde uit, zooals een vogel vliegt,
in de zilvren en verre werklijkheid,
en zag een schaduw van wat hij kon doen,
als een vogel zwart door wit voorbij schieten.
Zooals een stem begint te roepen, klonk
toen weer toen hij terugkwam, voor hem 't boek.
"Daarom arbeiders, o vereenigt u,
want gij zijt de meesters, gij hebt de kracht,
als gij het slechts wilt, als gij het slechts _weet_."
Het klonk als een roepende uit de schaduw.
"Gij zijt de Vaders, arbeiders, de aarde
is uwe vrouw, o laat toch niet het kind
u langer ontstelen, maar maakt uwe
familie een en in drieen onverdeeld."
Zoo klonk toen uit de schaduw van het boek
de heerlijke stem der menschen-bewustheid,
als uit de opalen diepten van de
geschiedenis der menschheid, op'nend, klonk het.
Nieuw altijd weer, altijd, iederen dag.
En hij zat stil en luisterde heel lang,
en liet het doordringen diep in zijn bloed,
en liet zich verandren, iederen vezel.
Want hij was tot heel lang zeer dom geweest.
Zooals in de lente, het versche sap
doordringt in den stam van de lila iris,
en maakt het blad anders en schept de bloem.
Zoo drong in dien arbeider door de kennis,
en maakte zijn bloed in zijn aadren anders,
zoodat zijn beenen en dijen en vuisten
anders werden en opgroeiden tot daden.
Hij zat daar lang zooals een donkre bloem
in de schaduw. De gloed der wetenschap
om hem. Zijn hoofd was als een vlam van kennis.
H
|