broken wordt bij duizenden, ondanks
moreel' en physische ellend', ondanks
achteruitgang en slavernij, ondanks
werkloosheid, zwerven, onzeker bestaan,
bloedloosheid van hoofd, angst om ons hart vaak,
armoed van bloed in vleesch en in oogen,
gele voeten, geel gezicht, arme ooren
en oogen--
maakt de Arbeid, Onze Eigenschap, ons een.
Men kan even goed aan het water zeggen
om niet nat te zijn,--als
aan de arbeiders om niet een te worden.
Eeuwen van jaren straf gaven ze ons,
Duizenden jaren honger gaven ze ons,
Millioenen jaren strijd gaven ze ons
samen.--Eeuwigheid hoop geven ze ons.
En de hoop _wordt_, het socialisme _komt_.
Hoort ge 't niet, vrienden, het geklinkeklank,
het tapprend beuken, het gepinkepank,
als ge goed luistert?--Luistert, hoort 'n maal?
Daar over 't Oosten klinkt een rijpe schaal.
Daar over 't Oosten klinkt een rijpe keel,
en een zwaardvegen, en een zwaardgestreel,
en weer een beuken en een galmend hameren.
Dat is jong-Siegfried, die is aan 't verzamelen
van zijne krachten, en hij stort ze in
zijn zwaard, waarvan hij nu maakt het begin.
Zijn lichaam is een deel van onze natie.
Hij is de Arbeiders, 't zwaard: Organisatie.
Hoort, hoort, gij kunt hem bijna van hier hooren."
Het leek alsof hij zelve even luisterd',
of hij van hier uit zijn land hooren kon,
en of hij 't hoorde. Want hij zonk een poosje
in aandacht weg, diep en diep in zich zelve.
En wat hij hoorde werd toen daarop kond
aan de vergadring, die nog dieper luisterd',
nadat zij op zijn luistren gewacht had:
"Duitschland is een groot land van heel veel lijden
De rijken hebben zich aan een gesmeed:
de adel, de landheeren, fabrikanten
zijn als een bond op den nek van het volk.
Maar de arbeidersklasse van heel Duitschland
wordt een en aldoor meer een, onze macht
wordt grooter aldra dan die onzer heeren.
Zij rusten op ons--kunnen toch niet leven
zonder ons.--Wat als wij dan sterker worden
dan zij?--Dan zijn zij niets, kunnen niet leven
als wij niet willen meer zooals zij willen.--Hun
leger wordt immers altijd meer ons!--En
de arbeid is, als wij een zijn, ons."
Het leek of hij wat droomde, of hij ziende
werd van diep denken dat als droomen is,
En de vergadring ging mee in den droom.
Zij waren een met hem: allen arbeiders.
Als een gehoor dat een is met een spreker.
Maar hij richtte zich op en zeide stil:
"Wij zijn al ver in Duitschland, halverwege
bij 't doel. Daar staat 't. Ik zie 't voor
mijn oogen, het vlamt zilver, d
|