, neen nooit dat winnen,
wanneer ze niet in zeer grooten getale
en een van wil en doel vereenigd zijn.
Bij ons ontbrak dat. Daardoor stierven wij.
Wij zijn door onze onwetendheid vernietigd.
Laten wij leeren, onderrichten w' ons.
En dat is wat ik u nu slechts wou zeggen,
jonge vrienden, hier in 't kleine Holland:
Wij zijn door onz' onwetendheid vernietigd.
Laten wij leeren, onderrichten w' ons.
O laat ons leeren,
zoeken wij door kennis den weg tot eenheid."
Stil stond de man, die man die zelf daarbij
was, en die met die oogen alles zag.
Het was geluidloos rondom, 't stil rumoer
der harten alleen ging door. Na een stilte
sprak hij: "Wij zijn na dien sterker geworden.
Ook in ons land zijn wij den taaien strijd
begonnen tegen de bourgeoisie, en
tegen d' onwetendheid der arbeiders.
Lang is de weg,
aan 't einde is de bloemige zegedag,
als 't socialisme als een tuin ontluikt.
Maar aan 't begin staat ons land, eene bloem,
de Commune, 't Parijs der Arbeiders.
Eeuwig de roemvolle vooruitbode,
de bloedige, der nieuwe maatschappij.--
Het schoone komt niet zonder dood.
Haar Martlaars
worden bewaard in 't hart der arbeiders.
Haar verdelgers staan nu reeds aan den schandpaal,
van welken hen geen gebed hunner papen
verlossen kan.
Het Parijs der arbeiders
zij u een les van 't kwade, naar het goede.--
Een ander maal zal ik u meer verhalen,
laat ons nu gaan, het is morgen vroeg dag."
Hij had gesproken, en zette zich neer
naast zijn vriend, en de jonge Hollanders waren
vol zwijgen uit eerbied voor het verleden,
en voor de mannen die 't verleden maakten.
En langzaam gingen zij daarna uiteen,
zooals schepen die uit een haven gaan,
maar niet alle gelijk, maar een voor een,
of bij tweeen en drieen. Aldus gingen
zij weg naar hun huizen, en Willem ging
alleen naar zijn huis, het hoofd vol gedachten.
[Illustratie: "Muurschildering-R.R. Holst"]
VI.
De aarde ontspant zich, en uit de baring
rijzen fijne nieuwe gestalte omhoog.
Maria ging door 't licht met fijnen voet,
zooals een hert slaande den fijnen hoef.
Zij ging naar buiten om aan zich te denken,
daar in de bosschen in den koelen schemer.
Zij was een weefster, hare kameraden
hadden haar pas geleerd den klassestrijd.
Zij wilde er goed over gaan denken, buiten.
Zij holde door het gouden bruine licht,
zooals een schip dat, nieuw, zijn vlosjes hout,
zijn ijzersplintertjes, zijn vlokjes verf
verliest als het snel d
|