eten wanneer de liefde
de eerste klop doet in zijn slaap, daar hoog
aan zijn gezicht, laag in zijn hart. Wij willen
aan ons meisje vertellen, wat de liefde
is, wat de man. Wij willen bij haar zijn
totdat zij vrouw is, als haar eigen zuster.
Wij willen bij onzen man zijn opdat
wij onze liefde voor hem, o, doorproeven.
Tot aan zijn dood of onzen dood. En omdat
onze kinderen moeten zien wat of
een huwlijk is. Daarom d' achturendag,
want zonder dien bestaat daarvoor geen tijd.
Wij eischen den achturendag omdat
ons hart brandt. Wij zijn niet de doode menschen
der bourgeoisie, wij zijn de proletaren,
de bloemen der menschheid. In onze harten
brandt een fakkel, wij willen naar hooger
als vlammen. De natuur roept ons.
Ziet ge die blauwe wolken? Daarheen willen
wij, hier onze kleine gestaltetjes.
Wij willen de natuur in, willen schoonheid
zoeken en vinden in het schuim der zee,
wij willen de muziek aanhooren
die opstijgt van het zeevlak, wij willen
liggen aan 't strand en de geheimen van
de schelpen en het zand voor ons uitkijken,
wij willen de vogels zien gaan in 't bosch,
wij willen de bloemen daaruit zien groeien,
wij willen de zon als een broeder voelen,
even vrij als hij zijne stralen zendt
willen wij dat de menschheid ons uitzendt.
Wij willen 's avonds in ons kamertje
gedichten lezen, bliksem door de hersens
voelen van gedachten, en gloed in wel
van ons hart, als de hartstocht in leugen
en schoonheid der fantasie waarheid wordt.
Wij willen in de museums stil gaan
langs de marmeren lijven, en in ons
schoonheid voelen aan de antieken verwant.
Wij willen bij de muziek luisteren
die als een stroom over ons henen komt,
en ons reinigt als een stroom door ons hart.
Wij willen reine wetenschap kennen
want zonder die worden wij nimmer sterk.
Wij eischen den achturendag omdat
hij vastheid geeft.
Wij eischen den achturendag omdat
gij en ik moeten maken lichamen
van menschen, die de bezitters bestrijden.
Gij en ik moeten van onz' lijven stalen
geraamten maken, waar de harde vuist
van den patroon op stuk slaat, als hij ons
aantast.
Gij weefsters en gij naaisters en gij die
spint--ziet gij niet hoe uw heeren maken
verbonden tegen u,--gij, maakt ze ook
en strijdt met hen.
Tijd is noodig, een stukje van den tijd.
Wij moeten 's avonds in dat stukje tijds,
geroofd van 't kapitaal, in ons hoekje
gaan zitten en studeeren wat toch is
de maatschappij en haar groote lichaam.
Wij moeten met gedachten in
|