hij tusschen u."
En zacht vloten de beken van de tranen
omdat het denken bij de lijdenden
eindlijk gekomen was.
Er waren oude arbeidersgezichten,
als steenen koppen in de buitenlucht.
En zij weenden niet, want de arbeid had
hen gewend aan alles wat hard en pijnlijk.
"Wij hebben opgeroepen, 't Was Lassalle
die den strijdroep liet hooren. En wij snelden
toe, en vormden de Arbeiders-partij.
De politieke partij, 't was voor 't eerst,
dat arbeiders afdaalden in het strijdperk
te strijden met het heele kapitaal.
Wij vlogen samen, o nog maar 'n klein troepje,
voor veertig jaar. Maar wij vielen ze aan
dadelijk allen: 't grond-, 't bank-kapitaal,
het handels-, en 't industriekapitaal,
wij, de arbeiders, schaarden ons er over:
Wij stelden ons tegenover den Staat.
O 'k weet het nog zoo goed, ik was de eerste
die heengestuurd werd, waar de Staats-Kop ligt,
den Rijksdag, om daar als een jonge Siegfried
te gaan vechten in het hol van den draak.
Het kon niet anders zijn dan woorden, woorden,
die ik tegen hem slingerde, een zwaard
dat hem kon dooden, was er toen nog niet.
Maar mijn woorden werden buiten gehoord
in al die plaatsen waar de vleezen vruchten
om de ijzre kernen heen zijn. En daar daar,
begon men toen het zwaard te smeden, dat
eenmaal, wanneer het hecht is volgesmeed,
den strot zal boren van het kapitaal:
d' Organisatie.
En men heeft gesmeed.
Vroolijk als Siegfried staat de arbeidersklasse
van Duitschland, en smeedt aldoor aldoor door.
Gij kunt 't haast hooren als gij van hier luistert.
Rondom de ijzeren machines gaan
de vleezen lijven, de denkende koppen
Naar de fabrieken loopen iedren dag
de stevige voeten dragend helle koppen.
In de fabrieken komen elken dag
duizenden vrienden samen, met hun vrouwen
en kindren, hun meisjes en jongens.
En die bevolking ziet elkander gaan,
en op den hoek van een machine als
zij elkaar tegenkomen, zien ze elkaar
soms even in de harde sterke oogen.
De eene hand reikt in handgreep de ander,
een voet raakt voet, een rug raakt rug, dan keeren
ze even om tusschen hun deelmachines:
Was 't zijn lijf of was 't mijn lijf dat het deed,
was het haar zachte heup, haar teedre oog,
was het mijn jas of haar jurk dat mij raakte.
Neen, 't was de hand van onze kleine zoontje,
dat daar staat en vlug met zijn vingers voedt
het bijtend welgeolied vlugge staal.
En als ik mijn hoofd soms heel stil opricht,
en in een oogenblik dat mijn werktuig
poost om g
|