voeren.
Bij een bocht van den weg had ik eensklaps een vizioen van een
feeenland. De bergen aan de overzijde waren bedekt met palmboomen,
die hun kruinen wiegden op de lucht en waarmee het groene koren de
liefelijkste tegenstelling vormde. Op een hoogte stond schilderachtig
een oud rood fort. In het bosch van palmen binnentredend, zag ik in
alle richtingen waterstroomen. Ruime grotten maakten de omgeving nog
aantrekkelijker en mooier.
Ik zond mijn reisgezellen een hoeveelheid water, en weldra kwamen
zij ook zelf. Wij sloegen ons kamp op bij den top van den berg,
waar wij tusschen de groene palmen de gele woestijn zagen liggen,
de brandende Loetwoestijn, die zich tot den horizon uitbreidde. Ik
hoorde, dat het dorp Naiband twee eeuwen geleden als vooruitgeschoven
post tegen de Beloetsjen gebouwd werd. Wij kwamen nu in het gebied
der strooptochten van dat volk.
Daar de muildieren rust behoefden, bracht ik twee dagen door met een
onderzoek van het naburig gebergte, dat bijna 2800 M. hoog was. Water
vond men er zoo goed als niet.
Onze volgende etappe zou veertig mijlen bedragen. Zij voerde
ons door echte steden van Lot, heuvels met steile hellingen, die
vizioenen wekten van torens en huizen en menschelijke gedaanten in
een schitterenden maneschijn. Wij bereikten dien dag de karavanserai
Darband, bewaakt door een eenzamen soldaat, die zijn kost verdient met
het verkoopen van proviand tegen hongersnoodprijzen. Den volgenden
dag kwamen we in 't stadje Rawar, dat 8000 inwoners telt en beroemd
is om zijn vijgen en granaatappels, terwijl het tevens een middelpunt
is van de tapijtindustrie. Te Ab-Bid zagen wij ons plotseling omringd
door een bende Arabieren, die, nadat ze bij ons tevergeefs om geld
hadden aangeklopt, besloten de karavanserai te plunderen. Twee mannen
kwamen ons dat vertellen en smeekten ons hen te helpen, om hun bezit
terug te krijgen. "Heel graag," was ons antwoord, en het was een waar
genoegen de bandieten te dwingen het gestolene terug te geven. In het
begin trokken ze hun messen, maar het zien van onze revolvers joeg
hun schrik aan en ten slotte gaven ze alles af wat ze gestolen hadden.
Ons volgend kamp lag te Hur, een gehuchtje, waar oorspronkelijk enkele
soldatengezinnen woonden, die daar waren geplaatst om het land te
bewaren voor de invallen en strooptochten der Beloetsjen. Vervolgens
kwamen onze etapen van Gwark en Tejen. Voor we Khabis bereikten,
ging de weg door den beroemden pas Kar-i-Sjikan
|