vijf afzonderlijke stroomen volgen, die te zamen
de Fanoch vormen. Het was een prachtig panorama, en het gaf ons,
wat wij zoo vurig verlangden, een denkbeeld van de formatie van het
land. Naar het Westen werd het uitzicht voor een gedeelte beperkt
door hooge bergen; maar naar het Noorden zagen wij den prachtigen
Koeh-i-Bogman, die eenzaam tot 2700 M. boven de vlakte oprijst. Naar
het Oosten breiden zich het Azabadbergland uit en het district Lasjar.
Fanoch, waar wij een dag bleven rusten, om over onze vermoeienis heen
te komen, ziet er veel welvarender uit dan Geh, en verscheiden huizen
waren er van steen gebouwd. Er is een fort, dat zeer oud schijnt te
zijn; maar zooals gewoonlijk in Beloetsjistan konden wij volstrekt
geen inlichtingen krijgen over de geschiedenis van het gebouw.
Er waren in Fanoch schapen en gevogelte, eieren, melk, gerst, rijst
en tarwe in overvloed, en de dadels uit Beloetsjistan zijn beroemd;
maar het eenige industrie-artikel, dat er gemaakt wordt, zijn kleine,
met roode zijde geborduurde petten. Ik vroeg of Fanoch in Makran
lag. Er werd mij gezegd, dat de grens gevormd wordt door den kam van
den Band-i-Linag, ten noorden waarvan zich de stad bevindt; Basjkird
ten westen ervan wordt niet meer beschouwd als tot Beloetsjistan
te behooren.
Wij keerden terug langs denzelfden weg, dien wij gekomen waren, maar
voorbij Sartab sloegen wij een meer noordelijke richting in naar Tehan,
een welvarend dorp van wel duizend inwoners.
Te Geh terug zijnde, vonden we ons reisgezelschap goed uitgerust,
en toen wij twee dagen na onze terugkomst ons gereed maakten om naar
Fahradsj te vertrekken, werden wij aangenaam verrast door de aankomst
van twee Beloetsjen, die de gouverneur van perzisch Beloetsjistan
gezonden had, om ons tot gidsen te dienen, Mir khan Mohammed en
Moellah Basjan.
Eerst volgden wij een zijtak van de Sirha en daarna bereikten we den
hoofdstroom, aan welks oevers een weinig aan landbouw werd gedaan. Wij
kampeerden in de bedding zelve der rivier, en den volgenden dag hadden
wij den ellendigsten weg, dien ik ooit heb gezien. Een mijl stroomop
wordt het rivierdal nauwer, tot het niet veel meer dan 30 M. breed is
en wij kwamen bij rotsachtige trappen, waar de rivier in een waterval
bij neer viel. Iets verder weer een ander pretje, namelijk in de
bedding blokken rots van allerlei afmeting, van de grootte van een
omnibus tot die van een voetbal. Toen eindelijk verscheen een diepe
plas, die de gan
|