ar, door de Perzen veroverd op een arabischen sjeik,
te beschermen; kort daarna werd het reeds door het garnizoen verlaten.
In 1188 van onze jaartelling was Tiz blijkbaar een groote haven; de
karavanen, die van het Westen kwamen, volgden dien weg, toen tengevolge
van plaatselijke troebelen de haven van Ormoezd geblokkeerd was. Hun
weg leidde blijkbaar van Irak naar Kirman en van daar naar Bampoer,
Kasakand en Tiz; de andere weg, die mogelijk was, namelijk over
Geh bood teveel moeilijkheden voor de karavanen. De belangrijkheid
van Tiz lag ook hierin, dat de plaats het middelpunt was van den
suikerhandel in Makran en misschien de uitvoerplaats van het graan
uit Seistan; stellig was het de zetel der kooplieden, die niet tot
Ormoezd wilden gaan.
Daar wij ons kamp hadden moeten opslaan in een nauw dal, waar
alleen wat water was in een paar vuile poelen, vertrokken wij
den volgenden dag in gloeiende hitte en richtten ons naar Parag,
een vuil dorpje. Daar wendden we onzen rug naar de zee en naar de
telegraaflijn, die dicht langs het strand loopt en veel van vocht
te lijden heeft. Daar onze paarden vermoeid waren door hun reis per
spoor en per boot, rustten wij eenigen tijd uit in de schaduw der
tamarinden, en wij zetten onze reis eerst voort in den koelen avond,
waarbij we over een lavavlakte gingen, waar enkele magere katoenvelden
te zien waren.
Ons kamp voor dien dag werd opgeslagen in het gehuchtje
Noer-Moehamedi. Den volgenden dag dwongen onze Beloetsjen onder
voorwendsel, dat hun kameelen, die 's avonds laat waren aangekomen,
rust behoefden, om stil te houden.
Een nieuwe marsch van 25 KM. bracht ons te Pich-Mant, welke naam
beduidt "plaats van den dwergpalm". De bladeren van dien daar veel
voorkomenden boom worden voor verschillende doeleinden gebruikt; men
maakt er sandalen van, matwerk en manden, daken, touwen enz. "en", zegt
de schrijver van _Eastern Persia_, "ook mutsen, sabelscheeden, zweepen
enz. De gedroogde bessen dienen voor het maken van rozenkransen;
de jonge spruiten worden gegeten, en de wortels zijn een uitstekende
brandstof, wat een groot voordeel is in het aan hout zoo arme land".
Toen wij de vlakte achter ons lieten, kwamen wij in een steenachtig
dal en van daar over een lagen pas op een plateau. Dien dag streek
een zwerm horzels op ons ontbijt neer en at het voor ons op.
De volgende dag bracht ons tot Ziarat, een gelukkig oord, omdat wij
er stroomend water vonden, waar onze paarden zich heer
|