Koet-boe-din, die, nadat hem het gezag betwist was door
zijn schoonbroeder, de nieuwe gouverneur werd en in 1258 stierf aan
de gevolgen van een wond, hem door den stoot van een bok toegebracht
in de Djoeparketen in hetzelfde jaar, waarin khalief Mostasim-Billa
ter dood was gebracht door Hoelagoe, zoon van Gengis-Khan.
Op Koet-boe-din volgde zijn vrouw, onder wie het land tot bloei
kwam. Zij stichtte dorpen en liet putten graven, en zij zetelde op
den troon, toen Marco Polo door het land reisde op zijn terugweg. Zij
stierf in het jaar 1282. Een andere vrouw, die over Kirman regeerde,
was Padsjah Katoem, een merkwaardige vorstin, die een goeden naam had
als dichteres. In deze periode werd het eiland Ormoezd schatplichtig
aan Kirman. In 1470 werd de provincie Kain vereenigd met Kirman, en
drie jaar later werden beide bij Fars gevoegd onder het gouverneurschap
van Shah Kalib. Zij deelden in het lot van het overige rijk.
In October 1894 kreeg ik de opdracht een consulaat te vestigen te
Kirman en in Perzisch Beloetsjistan. Ik nam die met genoegen aan,
ofschoon er geen groote financieele voordeelen aan verbonden waren,
en ik begaf mij erheen in gezelschap van mijn zuster, die haar
reisindrukken heeft weergegeven in haar werk, dat den titel draagt
_Through Persia on a side saddle_. Wij begaven ons naar onzen post
over Enzeli, Teheran, waar wij eenigen tijd bleven, Koem, Kasjan,
Yezd en Bahramabad.
Op vier mijlen afstands van Kirman kwam een generaal mij welkom
heeten en bood mij thee aan in zijn tent. De omstreken der stad hebben
buitendien ook eenige theehuizen. Tot mijn groote verbazing zag ik een
microscopisch paardje aankomen, met schitterend fluweelen dekkleed en
gouden tuig. Op dat beestje moest ik mijn entree maken in de stad. De
_Sahib Dwan_ had het speciaal voor mij gezonden. Gelukkig kon ik
die moeilijke verplichting van de hand wijzen, door te zeggen, dat,
daar ik in uniform gekleed was, ik genoodzaakt was, mij te bedienen
van een militair zadel, en dat mijn zadel natuurlijk niet paste voor
zulk een kleinen pony.
Toen wij het daaromtrent eens waren geworden, ging het in optocht
naar de stad met wanhopige langzaamheid en voorafgegaan door een
troep van ongeveer tweehonderd ruiters en talrijke bij den teugel
geleide paarden. De hindoesche kooplieden en de zoroastrische gemeente
heetten ons welkom. Bij de westelijke poort klonk een fanfare, en
een honderdtal menschen liep mee met den stoet, die langzaam door de
|