etten ten zijnent
een grijsaard van den stam der Mehni, die beweerde 125 jaar oud
te wezen. Zijn gelaat had de kleur van was; zijn haren geleken
zilverdraad.
Bij het verlaten van Rahboer hielden wij bij benadering een oostelijke
richting en gingen over verschillende armen der Halil Roed, waarvan
een vrijwat dieper was, dan wij hadden gewenscht. Des nachts hielden we
stil bij een tuin, waaromheen een vijftigtal gezinnen kampeerden. Het
was de maand Moharram, en uren aaneen moesten wij het klaaglied uit
de Lijdensweek aanhooren. Toch kwam er tot onze groote voldoening een
eind aan, en het had wel iets van een grappige vertooning, toen wij de
opvoeringen overal weer aantroffen. Dit was eigenlijk de eenige maal,
dat ik in Perzie iets anders dan echte vroomheid bij de godsdienstige
plechtigheden zag; maar de nomaden zijn over 't algemeen minder stipt
in de opvolging der voorschriften van den godsdienst dan de menschen
met vaste woonplaatsen.
De volgende dagreis voerde ons door het vruchtbare district Herza,
waar de vele boomen een aangename tegenstelling vormden met de gewone
kaalheid der velden. Over een pas van 2700 M. gaande, bereikten
wij geleidelijk door golvende tarwevelden Dar-i-Mazar, hoofdstad
van Sardoe. Men ziet er een goed onderhouden heiligdom ter eere
van sultan Sejid-Ahmad-Saghis, die van den imam Moesa afstamt. Het
omringende terrein is eigendom van het heilige gebouw, en boeren, die
zich sjeiks noemen, zijn zoo goed als de eenige vaste bewoners van het
district, daar de nomaden, ten getale van vierhonderd gezinnen ruim,
in deze streken slechts de weinige zomermaanden doorbrengen. Rondom
het heiligdom ziet men een twaalftal winkels, en een badhuis is er
onlangs verrezen. Eenige Kermani waren er van het heerlijk koele
klimaat komen genieten.
Wij kampeerden verderop bij den pas van Sarbizan, waar men de ruinen
van een karavanserai vindt, gebouwd door den zevenden Seldsjukkensultan
Malik Mohammed. Het was er best jagen, en wij zouden er wel een
maand hebben willen blijven. Maar de Sahib Dwan was teruggeroepen,
en zijn opvolger werd plechtig geinstalleerd, en dus moesten wij te
Kirman terugkeeren voor de aankomst van Zijne Hoogheid.
Een weinig voor Kerstmis 1895 kwamen twee Duitschers, die gewed hadden
een reis om de wereld te doen en daarbij hun eigen kost te verdienen,
te Kirman aan. Het zou voor onze kolonie een slechten indruk hebben
gemaakt, dat Europeanen bedelden, dus achtte ik mij verplicht den
|