groote zaken, waaraan Perzie behoefte heeft, om materieel een
herleving te ondergaan, zijn het water en het woud.
Ik heb de pretentie, die ik meen dat gerechtvaardigd is, dat ik de
eerste Europeaan ben, die dit deel van de Loetwoestijn doorkruist heb,
hoewel ik op het oogenblik dat ik de zaak in studie nam, meende,
dat ik de sporen van Marco Polo volgde. Buitendien biedt de weg,
als men de noodige voorzorgen neemt, geen groote moeilijkheden aan,
ten minste gedurende zeven maanden van het jaar. Het is de hoofdweg
van Kirman naar Mesjed, en bij gevolg wordt hij nu door duizenden
reizigers, vooral pelgrims, betreden.
Voorbij Toen sloegen wij de richting van het Zuiden in, en nadat
wij de bebouwde streken achter ons hadden gelaten, kwamen we in een
district van lage, door de zon verbrande, zwarte heuvels. Alle vier
mijlen troffen wij waterreservoirs, bekend onder den naam van _hauz_
en bestaande uit onderaardsche gewelven, waarin men langs trappen
neerdaalt. Het water, dat erin is, smaakt gewoonlijk slecht en in
droge jaren vindt men er vaak niets in.
Gedurende den tweeden dag zagen wij, terwijl we met moeite door de
vlakte voortsukkelden, een keten met besneeuwde bergen, die op geen
enkele kaart stond aangeduid. Den dag daarna waren we bij het dorp
Dahuk in een inzinking van dat gebergte, dat wel 2700 M. hoog moet
zijn en Moer Koesj heet.
De inwoners vertoonden een verbazende nieuwsgierigheid, en geen
wonder, want zij zagen voor het eerst Europeanen in hun land. Die
belangstelling was nog grooter geworden, daar ze, naar hun zeggen,
van pelgrims hadden gehoord, wat voor wonderen de Farangi's konden
verrichten en tot stand hadden gebracht, vooral te Bombay.
Dit deel van de Loetwoestijn was veel dichter bevolkt, dan wij gedacht
hadden. Wij gingen door de dorpen Arababad en Zenagoen, van waar
een vijftig mijlen lange weg ons naar Naiband voerde. Wij hielden
stil te Ab-i-Garm, een echte _havir_ maar van een abnormaal type. Het
omliggend district werd gedraineerd door het moeras, waarin zich brak
water bevond. Er waren veel tamarinden, enkele stuks hoornvee aten
van het harde gras en wij schoten eenige eenden.
In den avond verloren wij in een storm het paadje, dat onzen weg
verbeeldde. Toen ik bespeurde dat we geen water meer hadden, en
daar wij niet wisten hoe ver Naiband nog verwijderd was, ging ik den
volgenden morgen bij het aanbreken van den dag er alleen op uit te
paard, om mijn gezelschap water te kunnen toe
|