et stadje was gelegen,--want Abydos was altijd een
kleine plaats,--zal niet veel verschillen van die, waar tegenwoordig
de arme dorpjes liggen, ontstaan op de puinhoopen der oude stad. De
Nijl stroomde op vrij grooten afstand van het graf van Osiris, maar
zocht dan verder al meer de nabijheid van het arabisch bergland en
verwijderde zich van de Lybische bergen, zooals nu nog altijd het
geval is tengevolge van den aard van het terrein.
Tusschen de rivier en de heilige stad van Osiris lag toen al een wijde
vlakte, doorsneden door enkele kanalen, en vijf of zes maanden van het
jaar groen en bloeiend en welriekend door de geuren, die uit bloemen
opstegen. Er werden veel boonen verbouwd en linzen en andere planten,
die men er nu nog kweekt. Jaarlijks kwamen er menschen en dieren
in dien tijd van overvloed. De menschen bouwden er, te midden van
hun voedende gewassen, ezbehs en andere primitieve gebouwen, waarin
zij met de dieren samen genoten van het leven in de open lucht bij
betrekkelijken overvloed, beschenen door de weldadige zonnestralen en
met geen andere taak dan te genieten van de warmte, het zich voeden
met de producten van den grond, het opsnuiven der geuren uit de lucht,
en het aan niets anders denken dan aan spel en vreugd; dus juist te
leven als het stomme dier, alleen met dit verschil, dat de fellah
met de spraak begiftigd is. En dan is die taal nog zoo primitief;
ze bestaat slechts uit een luttel aantal woorden, zoodat men haast
geneigd zou zijn, de stilte en het zwijgen van de dieren te verkiezen,
die de mooie dingen, die zij denken, althans voor zich houden.
Dicht bij de dorpen groeien boomen en boompjes, acacia's en tamarisken,
palmen en die vruchtboomen, die de achterlijke bewoners hebben leeren
kennen. Achter een gordijn van die boomen en geheel ingesloten door
hun gebladerte, heeft Abydos nu zoo goed als in den ouden tijd een
armoedig voorkomen met zijn huizen van ruwe steenen of van aarde,
staande op heuvels van puin. Het ligt ten westen van den Nijl dicht bij
't onvruchtbare gebergte, altijd binnen het bereik van rooversbenden,
geneigd om op de onverdedigde plaats neer te strijken.
Misschien dat de gezeten bevolking der heilige plaats uit die
rooverbenden is voortgekomen, die ook eens de genoegens van het
bezit eener vaste woonplaats wilden smaken; de nomaden gaven daarom
de vermaken van roof en plundering niet op en maakten zich tot heeren
van de ongelukkige fellahs, die het dal bebouwden. Set hee
|