en meester, alsof dat
de eenvoudigste en billijkste zaak ter wereld was. Tijdens mijn derde
verblijf plunderde die schrikwekkende bende een huis in een dorp, ten
noorden van Abydos gelegen, en dreigde den oudsten zoon van het gezin,
hem in stukken te snijden, als hij niet aanwees, waar zijn vader zijn
geld bewaarde. De zoon hechtte meer aan zijn leven dan aan het geld,
zooals te begrijpen is; hij wees den boosdoeners wat zij zochten,
en de schurken trokken af met hun buit.
Zij gingen toen hun plunderingen zuidelijker vervolgen, en toen
daar de man, op wiens geld zij het voorzien hadden, erin slaagde te
ontvluchten, doodden zij hem den volgenden dag. Deze beide voorvallen
hadden plaats in een tijdsbestek van veertien dagen. De plaatselijke
autoriteit, ik bedoel den provincialen gouverneur, werd opgeschrikt
door deze voorvallen en schreef een enquete uit, terwijl hij een bezoek
ter plaatse bracht. De justitie kwam in beweging; er werd geschreven
aan het hoofd der politie van het district, die op zijn beurt den
magistraat van Abydos interpelleerde; en deze waardige man had niets
haastigers te doen, dan de misdadigers te waarschuwen, dat zij al,
wat tegen hen kon pleiten, moesten opruimen. Den volgenden dag kwam de
politie, en de dieven en moordenaars hadden de volledigste ontkenningen
klaar en de duidelijkste muzelmansche onschuld, in hun vuistje lachend
om het gek figuur, dat de ambtenaren der regeering maakten.
Naast deze aanhangers van Set staan dan de aanhangers van Osiris, waar
de eersten altijd mee lachen, nu zoowel als vroeger. Die vreedzame
luidjes leverden het hoofdcontingent der werklieden bij de door
mij geleide werken; maar ook zij zijn aangestoken door de leer van
Osiris' tegenstander, zij hebben slechts matigen eerbied voor eens
anders eigendom. Zij betoonden mij grooten eerbied, dankbaar dat ik
hun iets liet verdienen, en soms noodigden ze mij uit, om enkele
voorstellingen bij te wonen, gelijk aan die, welke op de graven
waren afgebeeld, zoodat ik mij kon voorstellen, dat de godin Isis,
de groote toovenares, nog altijd zooveel macht had als haar in 't
verleden werd toegeschreven.
Wanneer ik des avonds thuis kwam, en hun dagtaak was volbracht,
vergezelden ze mij al zingend, en als ik mijn verbeelding den vrijen
loop liet, kon ik mij een zegevierenden intocht voorstellen in mijn
goede stad Abydos. Indien bij het werk dien dag een goede vondst was
gedaan van een of ander forsch steenen monument, brachten
|