ndere materialen van grooten afstand te laten komen, moest men nog
iets meer dan welwillendheid voor Abydos gevoelen.
Wel natuurlijk dus, dat alle bouwwerken, die men te Abydos tot den
eersten of tweeden keizertijd moet rekenen, van gebakken steenen
zijn. Seti I liet voor het allereerst een tempel oprichten geheel van
zandsteen of van kalkgesteente. Het gebouw, dat verrees ter eere van
de goden en de vorsten, die hem waren voorafgegaan op den dubbelen
troon van het dubbele Egypte, is niet alleen een wonder van bouwkunst
en inrichting, maar ook van echte kunst van allerlei aard.
De Pharao had er alle schatten van Egypte aan ten koste gelegd,
kunstschatten en materieele schatten. Niet enkel verblindde het goud
het oog, zooals het in overvloed was aangebracht in de gouden zaal,
waarvan de muren, de zuilen, de zoldering elkander den matten glans
van het kostbare metaal toezonden, doch bovendien straalde het
geheele gebouw in kunstglans door de schoone basreliefs, die alle
muren bedekten en die tot de schoonste voorbeelden der decoratieve
kunst in Egypte behooren.
Het is niet waarschijnlijk, dat de inwoners van Abydos ooit hebben
begrepen, hoe groot de eer was, door den Pharao Seti I hun stad bewezen
door den bouw van dien tempel op hun gebied; maar wat zij wel duidelijk
inzagen, was het voordeel, dat zij zouden hebben van de pelgrims,
door het wonder naar hun stad gelokt, en van de prachtige feesten,
die binnen het rijke gebouw zouden worden gehouden.
Toen de leidende gedachte, die bij den bouw van den tempel had
voorgezeten, verloren was gegaan met den dood van Seti I, was het
gebouw nog niet voltooid. Ramses II was, zooals ik reeds gezegd heb,
de eerste, die aan het werk van zijn vader roof pleegde, die het zonder
schaamte bedierf, zooveel hij kon, door het onvoltooid te laten in
die gedeelten, die men niet bij den eersten aanblik bemerkte, en waar
alleen de hooge personnages van hof en geestelijkheid binnentraden,
meestal dezelfde personen.
De tempel van Seti I is niet de eenige uit Abydos; Ramses II moest er
wel uiting geven aan zijn bouwmanie. Hij heeft er inderdaad een tempel
doen verrijzen, die zijn naam draagt, en die ondanks de historische
tooneelen, op de muren aangebracht, een duidelijk getuigenis aflegt
van de minderwaardigheid der kunstenaars, aan wie de versiering
werd opgedragen.
Hij beperkte zijn eerzucht niet tot een bleeke navolging van het
vaderlijk paleis, hij liet ten zuiden van den Kom-es-
|