Soeltan een
tweeden tempel bouwen ten westen van den tempel van Osiris; maar hij
had de onvoorzichtigheid, die beide gebouwen van kalksteen te laten
optrekken, en nu is er bijna niets meer van overgebleven, daar de
kalkbranderijen er bruikbaar materiaal in vonden voor hun industrie.
Buitendien bouwde hij te Abydos een kleine kapel dichtbij het
westelijke gebergte, middenin de doodenstad. Daarvan is nu niets
meer over dan het gebroken voetstuk van een kolossaal beeld van
Nekhao. Abydos is dus uit het oogpunt van monumenten in 't geheel niet
te vergelijken met enkele andere steden, zooals Thebe bij voorbeeld,
omdat Memphis is verwoest; wat dit betreft, kan men de stad niet
op een lijn stellen met de beide hoofdsteden van het oude Egypte;
maar van het standpunt der decoratieve kunst, der intieme kunst,
die tot het hart meer spreekt dan tot het verstand, is Abydos zonder
weerga in geheel Egypte, en alle reizigers, die den tempel van Seti
I hebben bezocht, zijn onder de bekoring gekomen en hebben van daar
de levendigste herinnering aan hun reis in Egypte medegenomen.
Doch wat het meest bewonderenswaardig was in Abydos, was zijn
reusachtige doodenstad, necropool van meer dan twee mijlen lengte
bij een gemiddelde breedte van ongeveer een kilometer. Daar zijn,
het eene na het andere, alle geslachten ter ruste gegaan, die sinds
het ontstaan der stad in Abydos hebben geleefd. Mariette heeft
er negentien jaren aaneen opgravingen gedaan; hij hield ermee op,
omdat het werk hem tegenstond, juist op een plek, waar het bijzonder
interessant werd; maar de doodenstad had hem bij de vijftienhonderd
gedenkzuilen opgeleverd, die op hun manier de geschiedenis van de
stad bevatten. En toch, hetgeen Mariette vond in de negentien jaar,
door zijn opgravingen ingenomen, gevoegd bij hetgeen men onlangs
heeft gevonden, is slechts een zeer klein, ongelukkig gedeelte van
de rijkdommen, die er begraven waren. De inboorlingen zijn, van den
ouden keizertijd af tot op onze dagen, de grootste vernielers der
monumenten geweest; er is geen enkel graf in deze doodenstad, dat
niet geschonden is, zoo het niet twee keer aan roof heeft blootgestaan.
Maar het is recht en billijk, naast die eerste oorzaak van verwoesting,
die terstond moet opvallen, een tweede te stellen, namelijk de
dweepzucht der christenen, die even ruw en dom en bijgeloovig te werk
gingen, en vooral van die christenen, die reikhalzend naar een leven,
dat volmaakter moest zijn dan dat va
|