ie nog
bestaat en die men tegenwoordig de Schoenet-eg-Zibib noemt.
Toch moet men tot de 6_de_ dynastie opklimmen, om in de historie van
Abydos namen te vinden, die tot ons gekomen zijn en die een waardige
plaats hebben ingenomen in wat men de geschiedenis der menschheid
noemt. Dank zij den talrijken zuilen, die Mariette bij zijn opgravingen
vond, kennen wij enkele gebeurtenissen uit de geschiedenis van Abydos,
en enkele hooge ambten, toevertrouwd aan leden der bevolking van het
stadje. De talrijke egyptische bureaucratie had er zich als overal
elders ontwikkeld, en men vereenigde er ook reeds burgerlijke en
geestelijke ambten, alsof de brave geloovigen van dien tijd reeds
hadden overwogen, dat God te dienen wel iets is, maar dat den Pharao
zijn diensten te bewijzen, hem, het beeld van den onzichtbaren god,
echten afstammeling van den in het niet der tijden teruggezonken
heer, nog veel beter was, want de een kon niets geven, en de andere
daarentegen gaf zeer veel, daar de tempels, ofschoon ze rijk begiftigd
werden en met tijdelijke goederen werden gezegend, van den Pharao
afhankelijk waren.
Onder de 6_de_ dynastie wist een der inwoners van Abydos, Oena genaamd,
iemand, die op een der laagste sporten stond van de ladder der eere,
zich op te werken tot den hoogsten post, die ooit aan een eenvoudig
sterveling was toevertrouwd. Onder de sprekendste feiten van zijn
bestuur noemt die gelukkige sterveling, die eerste minister werd,
de omstandigheid, dat een der Pepi's van de zesde dynastie het bevel
gaf, een leger bijeen te brengen, waarover hij bevel zou voeren,
om de volksstammen te gaan bestrijden, die reeds vaste woonplaatsen
hadden, die steden bezaten, velden, waar de oogst rijpte, en tuinen
met wijngaarden en olijfboomen. Oena, aan de spits van zijn leger,
drong binnen in het land der Heroesjaitoe, de "meesters van het
zand", verwoestte het, vernielde de steden en het menschenwerk, velde
vijgenboomen en wijndruiven, verbrandde wat hij niet op andere manier
vernietigen kon, lichtte mannen, vrouwen en kinderen op, "wat zijn
meester nog meer genoegen deed dan al het andere", en in den zegezang,
dien hij op zijn grafzuil liet graveeren, werd al het ongeluk, dat
hij had gebracht over den weerspannigen en onwilligen volksstam,
zooveel geluk voor hemzelven, wat hij uitdrukt in deze woorden:
"Dit leger ging in vrede heen", terwijl het verwoestte en doodde en
in slavernij wegvoerde alles, wat door het zwaard was ontzien.
Al
|