jke deun, die mij wel beviel,
zoodat ik opgewekt wierd en met mijn hoofd onwillig de maat sloeg, terwijl
ik mijn rechtervoet bewegelijk heen en weer liet gaan. Een heer die achter
mij zat, was onaardig, want hij bedierf mijn pleizier door er aanmerking op
te maken en te zeggen dat hij wee wierd van dat gewiegel; laf he! voor een
groot volwassen mensch,--afijn de man had misschien zwakte van zenuwen.
Toen de muziek uit was kwam een heer, fijn gekleed in een zwarte rok en
witte das. Hij zong een prachtig lied. Nadaniel zei dat 't Fransch was,
maar ik geloof 't niet want telkens zong hij met een hooge noot in de keel,
duidelijk:
Danse! danse! danse! met je moer.
Danse! danse! danse dan toesjoer.--
Tusschen beide kreeg ik er kippenvel van, als hij zoo uithaalde en ik
dacht, omdat hij zoo rood werd, bij dat "je moer" (moeder klinkt toch
fatsoenlijker vindt gij ook niet?) als de man er maar niets van krijgt.
Gelukkig liep 't goed af. Wij applaudisseerden zoo hard we konden en toen
gaf die heer, Nadaniel zegt, hij heet teenoor, nog een stukje toe; ik vind
het netjes dat ze niet op een toegevertje zien. Toen kwam een
jongejuffrouw, O! beste vrouw, wat een hondje van een meisje, zij had een
japon, waarvan de bovenste helft de kleinste was. Gij hebt een goed gevulde
hals, waarde wederhelft, maar dat is door de dikheid der jaren, deze dame
evenwel had de gevuldheid door de jeugd, iets dat nog wel zoo schoon is; om
jaloersch op te worden voor u waarde wederhelft, maar desniettemin bemin ik
u met hartelijke huwelijksliefde daar dus niet van.
De jongejuffrouw zong dat ze zoo "bleu was, ze riep voortdurend uit van
"patiet bleu" eigentlijk verstond ik 't niet maar ik lachte toch mee toen
de anderen het deden; ik dacht anders meenen ze dat ik niet weet hoe 't
hoort. Evenwel heb ik opgemerkt dat zij in 't geheel niet "bleu" was. want
ze maakte zoenhandjes tegen Nadaniel en mij toen wij, vooral ik, zoo hard
in de handen klapten dat een paar menschen achter ons zeiden: "die twee
hebben handen als hamers"
Na deze zangeres kwam een heer, nog al dikker met een mankeliek gezicht en
witte handschoenen aan. Wat had die man een stem! Hij had 't erg over een
"maleur" dat hij ondervonden had en was erg naar, net of hij verdriet had
en als hij dan zoo heel diep in de tweede of derde stem zong, wees hij met
zijn eene hand naar den grond net als of hij zeggen wou, 'k ga gauw in 't
graf zoo'n gezicht zette hij ook. Nadaniel zei dat 't
|