k hoorde, omdat een alleen wel zoo liefelijk is. Er waren ook veel
menschen in onze nabijheid, die vloekten en raasden als zij terwijl de
juffrouw van "Bleu Bleu" zong, door de buren hoorden spelen: "Sara je rok
zakt af" en dergelijke volksdeunen, die op zich zelve genomen niet
onaangenaam zijn, maar te samen met iets anders ongezellig klinken, vooral
als er bij in een vijzel gestampt wordt. Van den anderen kant moet ik
zeggen dat ik ook niet graag den geheelen dag muziek zou hooren, aan gezien
vooral des morgens de mensch niet altijd gestemd is om lichtvaardige
liederen te vernemen. Wanneer ze nu des morgens nog speelden: "Mijn eerst
gevoel zij dankbaarheid" of iets dergelijks laat ik het daar en zou ik het
zelfs stichtelijk vinden. Ik zou in 't belang van menschen zoo als ik, die
betalender wijs binnenkomen en aan de kibbelarij geen aandeel hebben, wel
aan de bewoners en de muzikanten willen zeggen: "Plaagt elkander niet
langer, want:
"Waar twee personen kijven,
Met boosheid zwaar vervuld,
Daar zal het waarheid blijven:
Zij hebben beiden schuld."
(_Wijsheid en deugd in klein octavo_.)
Dit tusschen twee haakjes, nu vervolg ik de voorstelling. De electrieke
muziek van de Gebroeders Bozza is iets buitengemeens. Stelt u voor vijf
heeren als duivels gekleed, (evenwel zonder staarten) blazen op vijf
bazuinen met een geweld als of de dag des oordeels is aangebroken. In de
zaal hangen allerlei klokkenspelen, kastje, een lokomotief, een duivenhok,
een huisje dat in brand vliegt, een stuk of zeven trommen en allerlei
andere artikelen.
Tusschen het geblaas der bazuinen nu hoort men, door middel van de
electriek, die de middelste duivel door drukking der vingeren op een tafel
opwekt, een trommelspel, dan weer een klokgelui of geschel, nu en dan 't
geluid van een duif of 't zingen van een vogel. Soms is alles tegelijk in
beweging en stoomt de lokomotief dat 't verbazend is, 't is een wonderlijk
orkest, maar heel mooi--en 't speet mij dat 't uit was. Hoe of het kwam
weet ik niet, maar, ik gevoelde door de verschillende mij vreemde
aandoeningen die ik genoten had, behoefte om eens even naar buiten te gaan
en zei tegen Nadaniel, dat hij maar op mij moest wachten, want dat ik
dadelijk terug kwam.
Toen ik naar buiten wilde, zei een heer aan den uitgang, met beleefdheid
tegen mij, dat er geen "sorties" gegeven werden. Nademaal ik dit nu niet
begreep verklaarde ik hem de noodzakelijkheid waarom ik even
|